DCSIMG

 

Leidt nieuw kindgebonden budget tot verlaging alimentatieverplichting?

Den Haag ,

Pagina-inhoud
​De familiekamer van het Gerechtshof Den Haag heeft op 3 juni 2015 een uitspraak gedaan, waarbij aan de Hoge Raad prejudiciële vragen zijn gesteld. Het stellen van zo’n vraag is mogelijk wanneer er veel zaken zijn waarin dezelfde rechtsvraag aan de orde is. De prejudiciële vragen van het Haagse hof betreffen het kindgebonden budget in relatie tot de mate waarin ouders zelf moeten bijdragen aan de kosten van hun kind(eren).

Het gaat hier om een beslissing in een kinderalimentatiezaak over de onderhoudsplicht van de vader. De moeder ontvangt een kindgebonden budget.

Sedert 1 januari 2015 geldt de Wet Hervorming Kindregelingen. Op grond daarvan kan de alleenstaande ouder aanspraak maken op de zogeheten alleenstaande ouderkop. De alleenstaande ouderkop maakt onderdeel uit van het kindgebonden budget waarop de ouder aanspraak kan maken. Voor de ouder die voor zichzelf en de kinderen een bijstandsuitkering ontvangt, komt deze alleenstaande ouderkop in plaats van de alleenstaande oudertoeslag die voor 1 januari 2015 via de bijstandsuitkering werd uitbetaald. Vanaf 1 januari 2015 kunnen ook werkende alleenstaande ouders met een laag inkomen recht hebben op de alleenstaande ouderkop.

De prejudiciële vragen betreffen dit kindgebonden budget. Het betreft vooral de vraag of dit kindgebonden budget, of alleen de daarin opgenomen alleenstaande ouderkop, in mindering moet worden gebracht op het eigen aandeel van de ouders in de kosten van levensonderhoud van hun kinderen, ook wel behoefte van de kinderen genoemd, of niet. Als het kindgebonden budget daarop in mindering zou komen, dan heeft dit gevolgen voor de alimentatieverplichting van de ouder bij wie de kinderen niet wonen. Die is dan lager of kan zelfs geheel vervallen.