Coulante voorwaarden maakt geldlening nog niet per definitie onzakelijk

16 januari 2012

Samenvatting

Coulante leningsvoorwaarden maakt een lening nog niet per definitie onzakelijk. Deze conclusie valt te trekken in een procedure waarover de Hoge Raad onlangs heeft beslist. De procedure betrof een geldlening onder coulante voorwaarden (lage rente, geen formele zekerheden bedongen en geen aflossingsschema overeengekomen) die een directeur-grootaandeelhouder (dga) en zijn echtgenote midden 2005 aan een bv hadden verstrekt en welke zij eind 2005 deels hadden afgewaardeerd. De inspecteur weigerde echter de aftrek van het afwaarderingsverlies . Er zou sprake zijn van een lening met een debiteurenrisico dat een onafhankelijke derde op het moment van geldverstrekking niet zou hebben genomen. De lening was naar zijn mening onzakelijk. Het hof was op basis van feiten en omstandigheden van oordeel dat de dga op het moment van geldverstrekking kennelijk van mening was en redelijkerwijs van mening kon zijn dat er voldoende zekerheid bestond dat de bv in staat zou zijn de lening af te lossen, ook zonder dat de bv zekerheden zou afgeven. Ook had de dga het voor het hof aannemelijk gemaakt dat de onderneming van de bv (mede na reorganisatie van het concern) zich zou herstellen. Het hof was van oordeel dat de afwaardering toch een aftrekbaar verlies was. De Hoge Raad was met het oordeel van het hof eens. De Hoge Raad gaf daarbij aan dat als de overeengekomen rente niet zakelijk is voor de fiscale winstberekening wel van een zakelijk percentage moet worden uitgegaan. Voor het overige (zoals bijv. zekerheden en looptijd) moet worden uitgegaan van wat partijen zijn overeengekomen. De Hoge Raad verwees hiervoor naar zijn arrest van 25 november 2011. Ten slotte gaf de Hoge Raad nog aan dat ook als sprake is van omstandigheden als: het niet stellen van formele zekerheden, het niet overeenkomen van een aflossingsschema en het bijschrijven van rente, dit nog niet hoeft te betekenen dat sprake is van een onzakelijke lening.

Volledig artikel

Indien u als directeur-grootaandeelhouder (hierna: ‘dga’) een privé-vermogensbestanddeel aan uw bv ter beschikking stelt, worden de inkomsten uit deze terbeschikkingstelling in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden met inkomstenbelasting belast. Dit volgt uit de zogenoemde terbeschikkingstellingsregeling (hierna: ‘tbs-regeling’). Een voorbeeld daarvan is wanneer geldmiddelen ter beschikking worden gesteld in de vorm van een lening aan de eigen bv. Een lening kan worden afgewaardeerd door de geldverstrekker als er een reëel risico is dat de vordering niet of deels niet zal worden afgelost. Voorwaarde hierbij is wel dat de geldlening niet valt onder de in de rechtspraak genoemde uitzonderingen (de ‘schijnlening’, de ‘deelnemerschapslening’ en de ‘bodemloze-putlening’) en dat sprake is van een zakelijke lening. De Hoge Raad heeft onlangs arrest gewezen in een procedure waarin de zakelijkheid van een kort na de verstrekking (deels) afgewaardeerde lening in het geding was.

De procedure betrof -in grote lijnen- een geldlening onder coulante voorwaarden. Dit hield in dat een lage rente was overeengekomen, geen formele zekerheden waren bedongen en geen aflossingsschema was overeengekomen. De betrof een geldlening die een (dga) en zijn echtgenote midden 2005 aan een bv (onderdeel van een reorganiserend concern) hadden verstrekt en welke zij eind 2005 deels hadden afgewaardeerd. De inspecteur meende dat afwaardering niet mogelijk was, omdat sprake was van een lening met een debiteurenrisico dat een onafhankelijke derde op het moment van geldverstrekking niet zou hebben genomen. De lening was naar zijn mening daarom onzakelijk.

Hof Den Bosch was op basis van feiten en omstandigheden van oordeel dat de dga op het moment van geldverstrekking kennelijk van mening was en redelijkerwijs van mening kon zijn dat er voldoende zekerheid bestond dat de bv in staat zou zijn de lening af te lossen, ook zonder dat de bv zekerheden zou afgeven. Ook had de dga het voor het hof aannemelijk gemaakt dat de onderneming van de bv (mede na reorganisatie van het concern) zich zou herstellen. Het hof was van oordeel dat de afwaardering toch een aftrekbaar verlies was. De staatssecretaris stelde daarop cassatie in bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad was het met het hof eens. De Hoge Raad gaf daarbij aan dat als de overeengekomen rente niet zakelijk is, voor de fiscale winstberekening wel van een zakelijk percentage moet worden uitgegaan. Voor het overige (zoals bijv. zekerheden en looptijd) moet worden uitgegaan wat partijen zijn overeengekomen. De Hoge Raad verwees hiervoor naar zijn arrest van 25 november 2011.

Ten slotte gaf de Hoge Raad nog aan dat ook als sprake is van omstandigheden als: het niet stellen van formele zekerheden, het niet overeenkomen van een aflossingsschema en het bijschrijven van rente, dit nog niet hoeft te betekenen dat sprake is van een onzakelijke lening.

Bron: Hoge Raad, 13-1-2012, nr. 10/03654.