HR 23 maart 2012, LJN BV0614

Donderdag, 5 April 2012

Uit de recent door de HR gewezen uitspraak ING/Manning q.q. (HR 23 maart 2012, LJN BV0614) blijkt dat de verbintenis van een bank om overeenkomstig een instructie van haar rekeninghouder een betalingsopdracht ten laste van het saldo van de rekening-courant uit te voeren, pas ontstaat op het moment dat die instructie wordt gegeven.

Wat is de casus: een rekeninghouder geeft aan zijn bank een aantal betalingsopdrachten op dezelfde dag als zijn faillietverklaring. De bank, onwetend over dit faillissement, voert die opdrachten uit en brengt de betalingen in mindering op het saldo van de rekening-courant. Omdat art. 23 Faillissementswet bepaalt dat een faillissement terugwerkende kracht heeft tot 0:00 uur van de dag van de faillietverklaring, stelt de curator dat de rekeninghouder ten tijde van het geven van de betalingsopdrachten aan de bank, niet meer beschikkingsbevoegd was en dat dat de boedel daardoor de betalingen door de bank niet tegen zich hoeft te laten gelden.

Vervolgens doet de bank een beroep op artikel 52 Faillissementswet. Dit artikel bepaalt:

“Voldoening na de faillietverklaring doch vóór de bekendmaking daarvan, aan de gefailleerde gedaan, tot nakoming van verbintenissen jegens deze vóór de faillietverklaring ontstaan, bevrijdt hem, die haar deed, tegenover de boedel, zolang zijn bekendheid met de faillietverklaring niet bewezen wordt.”

De bank betoogt dat op basis van de voorafgaand aan het faillissement reeds bestaande rekening-courantverhouding tussen haar en de rekeninghouder, met daarbij een creditsaldo ten gunste van de rekeninghouder, dit creditsaldo “op ieder tijdstip” door de bank “verschuldigd” was aan de rekeninghouder.
De bank betoogt dus dat de verplichting om de betalingsopdracht uit te voeren al bestond vóór de faillietverklaring en niet pas door de betalingsopdrachten op de dag van het faillissement, zodat de boedel wel geraakt zou worden door de door de bank uitgevoerde betalingen.

De Hoge Raad heeft al eerder over een dergelijke situatie geoordeeld, destijds in het nadeel van de betreffende bank (zie HR 28 april 2006, LJN AV0653 (Huijzer q.q./Rabobank)):
Alhoewel over deze uitspraak in de literatuur veel discussie is gevoerd, handhaaft de Hoge Raad zijn destijds gegeven standpunt , welk standpunt hij thans nader motiveert en uitwerkt. De Hoge Raad stelt dat,  alhoewel een de rekeninghouder op verschillende manieren over een aan hem toekomend creditsaldo kan beschikken, waaronder door het opnemen van bedragen of het laten overboeken daarvan en de rekeninghouder dit bovendien op elk gewenst tijdstip kan doen, daarmee de “verbintenis” van de bank voordat een dergelijke betalingsinstructie daadwerkelijk wordt gegeven, onvoldoende bepaald  is en daarmee dus niet als bestaand verplichting heeft te gelden.

De Hoge Raad stelt letterlijk:
“Het verschuldigd zijn van het creditsaldo houdt slechts in dat de bank dat saldo ter beschikking van de rekeninghouder dient te houden, zodat deze daarover desgewenst en op een door hem te bepalen wijze en tijdstip kan beschikken. Een verbintenis tot uitbetaling van het saldo (of een deel daarvan) bestaat echter nog niet. Deze “verbintenis” is immers onvoldoende bepaald, omdat het beschikken over het creditsaldo op velerlei wijzen kan geschieden. Het is immers aan de rekeninghouder om te bepalen welke bedragen op welk moment aan welke derden of aan hemzelf ten laste van het saldo van de rekening-courant moeten worden uitbetaald. Daarom ontstaat [...] eerst op het moment dat de rekeninghouder een door de bank aanvaarde concrete betalingsopdracht verstrekt, een verbintenis om overeenkomstig die instructie een betalingsopdracht ten laste van het saldo van de rekening-courant uit te voeren.”

De bank slaagt derhalve niet in haar beroep, omdat haar vordering onvoldoende bepaald is en daardoor zijn de betalingen door de bank niet ten laste van de boedel verricht en deze komen dus ten laste van de bank.
 



Nieuwsberichten

HR 23 maart 2012, LJN BV0614

Donderdag, 5 April 2012

Uit de recent door de HR gewezen uitspraak ING/Manning q.q. (HR 23 maart 2012, LJN BV0614) blijkt dat de verbintenis van een bank om overeenkomstig een instructie van haar rekeninghouder een betalingsopdracht ten laste van het saldo van de rekening-courant uit te voeren, pas ontstaat op het moment dat die instructie wordt gegeven. Wat is de casus: een rekeninghouder geeft aan zijn bank een aantal… › Lees meer

Code verspreiding reclame via e-mail – iets nieuws onder de zon?

Donderdag, 1 Maart 2012

Alweer ruim twee jaar geleden zijn door aanpassing van de Telecommunicatiewet de bestaande regels voor elektronische communicatie aan bedrijven gelijkgesteld met die voor elektronische berichten aan consumenten. Het zal niemand toen zijn ontgaan. Zakelijke mailboxen werden overstelpt met berichten met hierin verzoeken te bevestigen dat ook naar deze zakelijke mailadressen commerciële mailings gez… › Lees meer

Contractsvrijheid van –publiekrechtelijke- aanbesteders ook onder de drempel beperkt

Donderdag, 1 Maart 2012

Mag een publiekrechtelijke aanbesteder een willekeurige groep uitnodigen voor het doen van een inschrijving?De Hoge Raad heeft op 4 april 2003 in het Comformed-arrest bepaald dat het houden van een ‘offerte-rondje’ heeft te gelden als een aanbesteding. Een instantie die een dergelijke aanbesteding houdt is vervolgens gebonden aan de beginselen van het aanbestedingsrecht. Deze beginselen omvatten… › Lees meer

De nieuwe Richtlijn betalingsachterstanden bevordert stiptere betaling

Donderdag, 1 Maart 2012

Het Europees Parlement gaat de ingeslopen gewoonte om afspraken niet (tijdig) na te komen en facturen bij voorkeur zo laat mogelijk te betalen aanpakken en zet in op een stipte betalingscultuur. Betalingsachterstanden mogen niet zonder consequenties blijven.Met dit doel is op 16 februari 2011 de ‘Richtlijn 2011/7/EU’ afgerond. Lidstaten hebben tot en met 16 maart 2013 de tijd om deze Richtlijn te… › Lees meer