Holla

Het faillissement van uw schuldenaar en eh...: wat had u ook weer te vorderen?

U denkt misschien te weten op welk moment uw schuldenaar geld aan u verschuldigd is. In juridische termen, wanneer de vordering op uw schuldenaar is ontstaan. U bent (i) bijvoorbeeld verhuurder en u spreekt met de huurder af dat de huur per de eerste van iedere maand betaald moet worden. U denkt: de verplichting om de huur maandelijks te betalen ontstaat dan toch met die afspraak? Of (ii) u spreekt af in privé borg te staan voor uw eigen onderneming, jegens de bank die de onderneming financiert. Dat kan, denkt u, want als u onder de borgtocht wordt aangesproken door de bank kunt u verhaal nemen (regres) op de onderneming. De verplichting van de onderneming om u terug te betalen is ontstaan, denkt u, bij het aangaan van de borgtocht. Dat was toch de afspraak? Of (iii) u denkt dat u uw vorderingen op toekomstige afnemers pas echt aan de bank in zekerheid kunt geven (verpanden) als u daadwerkelijk vorderingen krijgt op die afnemers. 

Drie keer mis. Juridisch bestaan verschillende ‘ontstaansmomenten’. Die zorgen ervoor dat u in het faillissement van uw schuldenaar voor verrassingen kunt komen te staan. De verplichting tot betalen van huur (i) ontstaat telkens wanneer de huur opeisbaar wordt, dus iedere maand. Hij ontstaat niet bij het aangaan van de huurovereenkomst. Uw regresvordering op uw onderneming (ii) ontstaat kort gezegd eerst wanneer u als borg de bank betaalt (lees: wanneer u de bank méér betaalt dan waartoe u in uw onderlinge verhouding met uw onderneming verplicht bent). Het ontstaansmoment ligt, anders dan in het fiscale recht, niet bij het aangaan van de borgtocht. De vorderingen (iii) die u ‘in zekerheid’ gaf toen zij nog helemaal niet bestonden, omdat u zelfs de afnemers nog niet kende, zijn bij het ‘in zekerheid geven’ toch al rechtsgeldig verpand aan de bank. Onlangs, op 19 april 2013, voegde de Hoge Raad nog een vierde ontstaansmoment toe aan de reeks. Het ging om een huurder die failliet ging. De curator zegde de huurovereenkomst op. Dat mag hij doen, om te voorkomen dat huur moet worden betaald terwijl er toch al te weinig of geen geld is. Toen bleek dat de huurder nog voor de faillissementsdatum schade aan het gehuurde gebouw had toegebracht welke schade normaal gesproken bij einde huurovereenkomst diende te zijn hersteld (terugbrengen in de oude toestand). Kon de verhuurder die schade nu vergoed krijgen in het faillissement van zijn huurder?


 Tot 19 april 2013 wel, en zelfs met voorrang boven andere schuldeisers van de failliete huurder. Tot die dag leerde de Hoge Raad dat de vordering tot schadevergoeding eerst was ontstaan doordat de curator de huurovereenkomst opzegde. Dat handelen door de curator gaf de vordering de status van ‘boedelschuld’. Dat is een schuld die met voorrang boven de meeste andere schuldeisers moet worden voldaan.

 Sinds 19 april 2013 mag de verhuurder aanschuiven in de rij. Hij staat op gelijke voet met de andere faillissementsschuldeisers. Eh: altijd? Nee, de Hoge Raad houdt de mogelijkheid open dat het ontstaan van sommige vorderingen – bijvoorbeeld de ontruimingsverplichting na beëindiging van de huurovereenkomst - wel te wijten is aan de opzegging van de huurovereenkomst door de curator en daarmee ‘boedelschuld’ is. Het ontstaansmoment van vorderingen. Het is een weerbarstig onderwerp dat aandacht verdient. 

Door Roel Westrik, Hoofd Wetenschappelijk Bureau.

Meer weten? Neem contact op met: mr. Maarten van Ingen, E m.vaningen@holla.nl, T 073-6161105 of mr. Stijn Hoppenbrouwers, E s.hoppenbrouwers@holla.nl, T 040-2380600.

Terug