Nieuws

Eiswijziging in procedure over bestuurdersaansprakelijkheid. Hof: niet in strijd met goede procesorde

08-11-2013

Eiser heeft zijn vordering en grondslag in hoger beroep uitgebreid. Het hof oordeelt dat het partijdebat in eerste aanleg en in procedures bij de Ondernemingskamer mede betrekking heeft gehad op feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de gewijzigde eis. De aangesproken partijen hebben ruimschoots de gelegenheid hun verdediging hierop in te richten. De eiswijziging is daarom niet in strijd met de goede procesorde.

Het slepende conflict tussen partijen gaat kortweg over het feit dat na de overname van een aandelenpakket bij de koper het vermoeden is gerezen dat er onregelmatigheden voorkomen in de administratie van Meepo Holding. De koper wilde daarop de (oud-)bestuurders aanspreken. Hangende het geding in eerste aanleg heeft de koper zich tot de Ondernemingskamer gewend. Die heeft onder meer deskundigenonderzoek bevolen.

De rechtbank had in het thans bestreden vonnis onder meer geoordeeld dat zij - anders dan de Ondernemingskamer, die op grond van aannemelijkheden beslissingen neemt - in een civiele bodemprocedure heeft uit te gaan van de op de voet van het burgerlijk procesrecht vast te stellen feiten. Er is volgens de rechtbank daarom geen aanleiding om de beslissing van de Ondernemingskamer dat het PWC-rapport en de verslagen van deskundigen voldoende grondslag vormen voor de constatering dat sprake is van onjuist (financieel) beleid van Meepo Holding, over te nemen.

Geïntimeerden, de oud-bestuurders van Meepo, hebben vooral bezwaar tegen de grondslagwijziging die inhoudt dat de vorderingen van Meepo c.s. mede worden gebaseerd op feiten en/of omstandigheden die zich hebben voorgedaan na 17 juli 2001, zijnde de datum waarop KDB de aandelen in Meepo Holding van geïntimeerde 1 heeft overgenomen. Het hof stelt voorop dat geïntimeerde 2 ook na 17 juli 2001 (tot 22 december 2004) bestuurder is gebleven van Meepo Holding en dat het dienstverband van A, die de administratie van de Meepo-groep verzorgde, eerst op 2 april 2002 is geëindigd. Waarom feiten en omstandigheden van na 17 juli 2001 dan ook buiten beschouwing gelaten moeten worden voor de beoordeling van de eventuele aansprakelijkheid van in ieder geval geïntimeerde 2 als bestuurder, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen. Weliswaar heeft het partijdebat in eerste aanleg zich vooral geconcentreerd op de periode tot 17 juli 2001, maar het hof ziet in de stellingen van Meepo c.s. in het geding in eerste aanleg niet dat Meepo c.s. de grondslag van hun vorderingen daartoe uitdrukkelijk hebben beperkt. In de procedures bij de Ondernemingskamer heeft het partijdebat zich ook - anders dan geïntimeerden willen doen voorkomen - op onderdelen mede uitgestrekt over feiten en omstandigheden van ná 17 juli 2001.

Het hof is van oordeel dat geïntimeerden niet met vrucht kunnen opkomen tegen het feit dat Meepo c.s. zich voor de grondslag van hun vorderingen ook op feiten en omstandigheden beroepen die zich na 17 juli 2001 hebben voorgedaan. Voor zover dit al een grondslagwijziging of -uitbreiding zou zijn, geldt dat het niet gaat om afboekingen die nog niet bekend waren nadat het PWC-rapport in 2004 is uitgebracht, zodat geïntimeerden ruimschoots tijd hebben gehad om hun verdediging hierop in te richten. Bovendien blijkt uit de beschikkingen van de Ondernemingskamer van 26 juni 2007 van 31 juli 2011 dat (in ieder geval) geïntimeerde 1 zich ook zélf voor zijn verdediging heeft beroepen op feiten en omstandigheden van na 17 juli 2001.

Voor zover door geïntimeerden is gesteld dat hun door de eiswijziging een instantie wordt onthouden, oordeelt het hof dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis enkel door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend, net zo min als het gegeven dat Meepo c.s. hun vorderingen in eerste aanleg ook reeds hebben gewijzigd. De bezwaren die erop neerkomen dat de vorderingen van Meepo c.s. op de gewijzigde grondslag niet voor toewijzing in aanmerking komen, zijn inhoudelijke argumenten die het hof bij de beoordeling van de hoofdzaak zal betrekken.

Hof Arnhem-Leeuwarden 29 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8106 (publicatie 29 oktober 2013)

Jurisprudentie: ECLI:NL:GHARL:2013:8106


Publicatiedatum 08-11-2013
Nummer 2013/749


« Terug naar overzicht nieuws

Volg ons op

Scherp in Ondernemingsrecht op LinkedInScherp in Ondernemingsrecht op TwitterRSS feed van ScherpinOndernemingsrecht

Winkelwagen icon_cart

Nieuwsbrief

Vul hieronder uw e-mailadres in en wij informeren u over de ontwikkelingen op ScherpinOndernemingsrecht.

Tip van de maand

Image5

Twitter

 
Image2
Image1
 

OpMaat_Mobiel 

Image1

Een App om de Nederlandse wet- en regelgeving te raadplegen.

Poll

Veel te veel van de grote Nederlandse bedrijven raken in buitenlandse handen.
Ja
Nee