Holla

Opzegging van distributieovereenkomsten; hoe zat het ook alweer?

Vooral bij distributierelaties gebeurt het vaak dat tussen de leverancier en de distributeur overeenkomsten tot stand komen die voor onbepaalde tijd worden aangegaan. Regelmatig ontstaan deze relaties doordat partijen jarenlang zaken met elkaar doen en daardoor feitelijk een bestendige handelsrelaties ontstaat. Lang niet altijd worden deze relaties schriftelijk vastgelegd. En indien al wel schriftelijke vastlegging plaatsvindt, dan verzuimen partijen vaak om duidelijke afspraken te maken over de opzegging van die relatie. Maar zoals niets in het leven voor eeuwig is, is ook een distributierelatie dat niet. Na verloop van tijd wil men ook deze relaties soms beëindigen. De vraag was lange tijd of dat kon en zo in welke situaties en met welke consequenties.

Aangezien de wet op zichzelf geen specifieke regeling bevat met betrekking tot dergelijke duurovereenkomsten in het algemeen en distributieovereenkomsten in het bijzonder, is men voor het antwoord op bovenstaande vraag aangewezen op de beoordeling door de rechter. Men ging er lange tijd vanuit dat een distributieovereenkomst die voor onbepaalde tijd was aangegaan in beginsel altijd opzegbaar was. In 1999 is door de Hoge Raad echter een arrest gewezen in de zaak tussen het Franse wijnhuis Maison Latour en haar Nederlandse distributeur De Bruijn (HR 1999, NJ 200, 120). Partijen hadden zeer lang (ruim 100 jaar!) zaken met elkaar gedaan en uiteindelijk wilde Maison Latour van haar distributeur af. In dat arrest gaf de Hoge Raad aan dat, bij afwezigheid van een wettelijke of contractuele regeling omtrent de opzegging van dergelijke duurovereenkomsten, de vraag of opzegging mogelijk is beantwoord moet worden aan de hand van redelijkheid en billijkheid in relatie tot de omstandigheden van het concrete geval. De Hoge Raad gaf verder aan dat ook indien uit de aard van de specifieke overeenkomst zou volgen dat deze in beginsel zonder meer opzegbaar is, eisen van redelijkheid en billijkheid met zich mee kunnen brengen dat opzegging pas het gewenste effect kan hebben als er voldoende zwaarwegende gronden voor die opzegging bestaan. Het is deze uitspraak geweest die veel stof heeft doen opwaaien aangezien onduidelijk was of de Hoge Raad met het vereiste van een zwaarwegende grond voor opzegging nu een hoofdregel gaf of slechts een uitzonderingssituatie beschreef.

Na 1999 werd in de lagere rechtspraak al met enige regelmaat beslist dat de hoofdregel nog steeds was en is dat duurovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan in beginsel gewoon opzegbaar zijn en dat uitsluitend in uitzonderlijke situaties een zwaarwegende grond voor opzegging vereist is. In 2011 werd die lijn al door de Hoge Raad zelf bevestigd in het arrest Stedin/Ronde Venen (HR 2011, LJN BQ 9854). Hierin werd namelijk door de Hoge Raad aangegeven dat er in beginsel steeds de vrijheid bestaat om de duurovereenkomst op te zeggen, maar dat redelijkheid en billijkheid met zich mee kan brengen dat onder bepaalde omstandigheden voor de opzeggingen voldoende zwaarwegende opzeggingsgrond vereist is. Tevens kan uit dezelfde redelijkheid en billijkheid voortvloeien dat er een opzegtermijn in acht moet worden genomen en/of zelfs een schadevergoeding moet worden betaald aan de partij die opgezegd wordt. Doorgaans is dat de distributeur.

Deze lijn is in 2013 nog eens door de Hoge Raad bevestigd in een arrest tussen Koninklijke Auping en Beverslaap, een distributeur van de Auping bedden (HR 2013, RCR 2013/620). In dat geval had Auping, in verband met de gewenste wijziging van haar distributiestelsel, door middel van een opzegging de al lange tijd bestaande distributierelatie met Beverslaap willen beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden. Beverslaap was voor een belangrijk deel van haar omzet afhankelijk van Auping. Beverslaap was van mening dat er in dit geval geen zwaarwegende opzeggingsgrond was en dat om die reden de opzegging niet rechtsgeldig was geschied. Beverslaap kreeg van rechtbank en Hof gelijk. Het hof oordeelde dat de opzegging uitsluitend rechtsgeldig kon zijn indien er sprake was van een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging. Het Hof ging vervolgens beoordelen of daar sprake van was en beantwoorde die vraag vervolgens ontkennend. De Hoge Raad dacht hier echter anders over en gaf het Hof een tik op de vingers. Door te oordelen dat er, gelet op de bijzondere omstandigheden, onvoldoende zwaarwegende grond was voor opzegging van de distributieovereenkomst, heeft het Hof een verkeerde maatstaf aangelegd. Een zwaarwegende grond voor de opzegging van de bestaande commerciële relatie is namelijk lang niet altijd vereist. De Hoge Raad verwees de zaak dan ook voor afdoening naar een ander Gerechtshof en gaf als wenk mee dat bijzondere omstandigheden eventueel wel met zich mee kunnen brengen dat er een langere opzegtermijn in acht moet worden genomen door Koninklijke Auping of dat Koninklijke Auping een schadevergoeding zou moeten aanbieden.

Het is goed dat er door de twee laatste arresten meer lijn in de jurisprudentie is ontstaan. Ondanks dat blijft de opzegging van duurovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan weerbarstige materie. Het is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval of een opzegging effect heeft en vooral ook op welke opzegtermijn of op welke schadevergoeding de distributeur in geval van opzegging aanspraak kan maken. Ook hier blijft preventie beter dan genezen. Het is verstandiger om bij aanvang van de relatie duidelijke afspraken te maken over een eventuele opzegging in de toekomst, dan dit te vergeten en achteraf hierover te moeten discussiëren of procederen. Ook hier: "adequate vastlegging, kleine moeite, groot plezier!".

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met mr. Luuk Jonker, 073 61 61 100.

Terug