U bent hier: Home > Arbeidsongeschiktheid > verval loonaanspraak bij weigering passende arbeid
verval loonaanspraak bij weigering passende arbeid

verval loonaanspraak bij weigering passende arbeid

Op 6 juni 2014 heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op een (prejudiciele) vraag die voor de praktijk grote gevolgen kan hebben. De vraag was of de loonaanspraak op grond van artikel 7:629 lid 3 sub c BW ook komt te vervallen over het deel van de werktijd waarvoor de werknemer arbeidsongeschikt is. Het antwoord van de Hoge Raad is duidelijk: ja. Weigert de zieke werknemer om passende arbeid te verrichten, dan vervalt daarmee de volledige loonaanspraak. Dit is dus niet beperkt tot het deel waarvoor de passende arbeid is aangeboden. Werknemers zetten dus nogal wat op het spel als ze weigeren om passende arbeid te (gaan) verrichten. Een (nieuwe?) prikkel om de zieke werknemer ertoe te bwegen mee te (blijven) werken aan zijn re-integratie.

Waar ging het in deze zaak om? Een werknemer bij schoonmaakbedrijf CSU meldt zich ziek. Na enige tijd ziet de bedrijfsarts mogelijkheden voor de werknemer om aangepast werk voor halve dagen te verrichten. Voor een deel is de werknemer dus niet in staat om (passende) arbeid te verrichten. De werknemer weigert de passende arbeid en weigert mee te werken aan redelijke voorschriften die gericht zijn op de passende arbeid. Daarop besluit de werkgever het volledige loon stop te zetten, waar de werknemer het (natuurlijk) niet mee eens is.

Volgens de kantonrechter spitst het geschil zich toe op de vraag hoe de in art. 7:629 lid 3 aanhef en onder c en d BW geformuleerde uitzonderingen op de in lid 1 opgenomen loondoorbetalingsverplichting moeten worden gelezen.

Artikel 7:629 lid 1 BW luidt:

Voor zover het loon niet meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag, behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar de eerste 52 weken ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was.”

In artikel 7:629 lid 3 BW is geregeld wanneer de werknemer het in lid 1 bedoelde recht niet heeft, namelijk:

“a t/m b: (…)

c. voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht;

d. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 te verrichten;

e t/m f: (…)”

Als zich een van deze gevallen voordoet, dan heeft de werknemer dus geen recht op loon. Maar hoe moet nu de zinsnede “…voor de tijd, gedurende welke…” in dit artikel worden uitgelegd? De Hoge Raad geeft hierop een antwoord en overweegt in r.o 3.3.3 van het arrest:

“Blijkens het vonnis van de kantonrechter en de conclusie van de Advocaat-Generaal is in de praktijk de vraag gerezen of in lid 3, onder c, de woorden “voor de tijd, gedurende welke” aldus moeten worden verstaan dat het daarbij gaat om de periode waarin de werknemer weigert passende arbeid te verrichten, of als een aanduiding van de tijdseenheden (hierna: uren) gedurende welke de werknemer, hoewel daartoe in staat, niet heeft gewerkt. De eerstgenoemde uitleg leidt tot algeheel verval van de in art. 7:629 lid 1 BW bedoelde loondoorbetalingsplicht over de desbetreffende periode. Bij de laatstbedoelde uitleg zou de werknemer zijn recht op dat loon behouden voor zover hij (nog) niet arbeidsgeschikt is.”

Maar welke uitleg is nu juist? “Bij de beoordeling van de vraag welke uitleg voor juist moet worden gehouden is van belang dat ook in lid 3, onder b en d tot en met f, de woorden “voor de tijd, gedurende welke” worden gebruikt. Gelet op de aard van de daarin genoemde gedragingen, kan aan deze woorden in de daar bedoelde gevallen slechts de betekenis toekomen van ‘de periode waarin’ de werknemer het desbetreffende gedrag vertoont. Om die reden is niet aannemelijk dat dezelfde woorden in lid 3, onder c, een andere betekenis zouden hebben. Een verdere aanwijzing voor een uitleg waarbij het recht op loon geheel vervalt gedurende de periode waarin de werknemer weigert passende arbeid te verrichten, is daarin gelegen dat reeds uit art. 7:627 BW voortvloeit dat geen loon is verschuldigd voor niet gewerkte uren. Om die reden ligt een uitleg van lid 3, onder c, die inhoudt dat daarin slechts dit uitgangspunt wordt herhaald, niet voor de hand.”, aldus de Hoge Raad.

De uitzonderingen die zijn beschreven in artikel 7:629 lid 3 BW zijn bedoeld om de werknemer te stimuleren zijn herstel en re-integratie te bevorderen. In de Parlementaire Geschiedenis is dit ook nadrukkelijk aan de orde komen: de sanctie op overtreding van de voorschriften (gericht op re-integratie) is dat werknemer zijn recht op loondoorbetaling verliest. Deze sanctie is voldoende afschrikwekkend om te waarborgen dat de werknemer zijn eigen re-integratie serieus oppakt. Het is denkbaar dat een beroep op het algeheel verval van de loondoorbetalingsplicht onder bepaalde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Maar daarvan is niet al sprake in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

Kortom: weigert de zieke werknemer passende arbeid te verrichten, dan loopt hij dus het risico daarmee zijn volledige loonaanspraak te verliezen.  De gehele uitspraak is te vinden op http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:1341.

 

 

 

  • LinkedIn
  • Facebook
  • Twitter
  • Google Plus
  • del.icio.us
  • email
  • PDF
  • Print
Naar boven scrollen