Vernietiging samenlevingsovereenkomst

28-08-2014

Partijen hebben 21 jaar ongehuwd met elkaar samengeleefd. Tot twee keer toe hebben zij het voornemen gehad in het huwelijk te treden. Zowel in 1999 als in 2004 hebben zij huwelijkse voorwaarden laten passeren, zonder dat het huwelijk werd gesloten. Wel werd later in het jaar 2004 een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst getekend waarin zij onder meer een periodiek verrekenbeding, een regeling tot verrekening van de waardestijging van de aandelen van de man alsmede een regeling tot verrekening van de woning op naam van de man overeenkwamen. In 2005 is deze samenlevingsovereenkomst vervangen door een nieuw notarieel verleden samenlevingsovereenkomst die inhoudelijk niet wezenlijk anders is.
In 2007 komt een einde aan de relatie. De vrouw eist verrekening van genoemde aandelen en woning. De man vordert echter bij de rechtbank vernietiging van de overeenkomsten wegens dwaling. Hij stelt te hebben gedwaald omdat de vrouw zou hebben verklaard dat zij haar affaire met een derde zou beëindigen, terwijl zij dat niet heeft gedaan, dan wel deze affaire opnieuw is begonnen. De man wist daar niet van.

De rechtbank wijst de vordering van de man af. In hoger beroep haalt de man echter zijn gelijk. De vrouw heeft slechts enkele dagen voor het ondertekenen van de eerste samenlevingsovereenkomst haar affaire beëindigd, terwijl partijen uitvoerig bij de impact van de affaire op hun relatie hadden stilgestaan (de affaire was al eens eerder verbroken door de vrouw). Volgens het hof is het evident dat de man bij een juiste voorstelling van zaken de samenlevingsovereenkomst niet op dat moment (2004) en niet met dezelfde inhoud zou hebben gesloten. Zijn beroep op dwaling slaagt.

In cassatie klaagt de vrouw dat het oordeel van het hof – namelijk dat de vrouw aan de man de hervatting en beëindiging van haar affaire had moeten mededelen – onjuist is. De Hoge Raad stelt dat, voor zover de in de overeenkomst geregelde onderwerpen van vermogensrechtelijke aard zijn, de aard van de overeenkomst zich niet tegen de mogelijkheid van een vernietiging op grond van dwaling verzet en dat het antwoord op de vraag of het niet mededelen van hoogstpersoonlijke informatie bij het sluiten van een samenlevingsovereenkomst tot vernietiging wegens dwaling kan leiden, sterk verweven is met de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval. Volgens de Hoge Raad heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en is het oordeel niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwerpt derhalve het cassatieberoep van de vrouw.
Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden – met name het gegeven dat de vrouw niet van de recente affaire had verteld – volgt dat de man de samenlevingsovereenkomst onder invloed van dwaling is aangegaan.

Hoge Raad, 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:416

L.M. de Hoog, AA, katern 131 (MK)

« Terug naar overzicht nieuws