Deze pagina is opgeslagen in de Recht.nl cache op 20/10/2014 om 16:10

Pot Jonker Advocaten Haarlem - Bestuurs- en overheidsrecht: Bouwplan moet ook in conserverend bestemmingsplan





Netlaw

Pot Jonker Advocaten N.V. is gevestigd te Haarlem en ingeschreven in het handelsregister onder nummer 34272986

BTW-nr. 8179.45.350.B.01

Laatste nieuws


Bestuurs- en overheidsrecht: Bouwplan moet ook in conserverend bestemmingsplan

In een uitspraak van 8 oktober 2014, 201310024/1/R4, heeft de Afdeling bevestigd dat een concreet bouwvoornemen meegenomen moet worden in de besluitvorming bij de vaststelling van een bestemmingsplan. De omstandigheid dat een bestemmingsplan conserverend van aard is, betekent niet dat de gemeenteraad een dergelijk voornemen bij de vaststelling van het bestemmingsplan buiten beschouwing mag laten. Wat deze uitspraak met name interessant maakt, is dat zij duidelijk maakt dat voornoemde verplichting ook geldt indien het voornemen pas voor het eerst in de vorm van een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar wordt gemaakt.

 

In eerdere jurisprudentie heeft de Afdeling het toetsingskader voor deze situaties als volgt geformuleerd.
Met het oog op een snelle actualisatie van verouderde bestemmingsplannen kan het aanvaardbaar zijn om te kiezen voor een conserverend en beheersgericht bestemmingsplan, waarbij alleen concrete plannen in het bestemmingsplan worden verwerkt. Echter, in het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening (en voordien de WRO) is een bestemmingsplan bij uitstek het ruimtelijk instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd en is dit kaderstellend voor verdere ruimtelijke besluitvorming.

 

In een uitspraak van 21 juli 2010, 200906283/1/R2 (uitbreiding apotheek Nieuwegein), had de raad het uitgangspunt gehanteerd dat ontwikkelingen alleen dan in het plan werden verwerkt indien daarover reeds besluitvorming had plaatsgevonden. Voor de in die uitspraak aan de orde zijnde gewenste ontwikkeling betekende dit uitgangspunt dat de ontwikkeling alleen in het plan kon worden meegenomen als een bouwvergunning was verleend en de afwijkingsprocedure was gevolgd. De Afdeling achtte de voorwaarde van afgeronde besluitvorming in de vorm van een bouwvergunning te vergaand. Met deze voorwaarde wordt het systeem van de Wro (en van de destijds nog geldende WRO) – waarin het bestemmingsplan niet volgend maar juist richtinggevend is voor verdere ruimtelijke besluitvorming – immers omgedraaid.

 

In een uitspraak van 17 juli 2013, 201210659/1/R1 (nieuwe bedrijfshal Hilversum), hanteerde de raad een vergelijkbaar uitgangspunt. In het plan werd de bestaande situatie in het plangebied als zodanig vastgelegd en waren daarnaast de onbenutte planologische mogelijkheden uit de voorheen geldende bestemmingsplannen voor het gebied overgenomen. Nieuwe ontwikkelingen waren uitsluitend in het plan verwerkt indien daarover reeds separate besluitvorming had plaatsgevonden of in geval het ontwikkelingen betrof die in overeenstemming waren met vaststaand gemeentelijk beleid.
De Afdeling oordeelde hierover op dezelfde wijze als in de uitspraak van 21 juli 2010.

 

Dan de vraag tot welke fase van de besluitvorming de raad een ingediend concreet bouwvoornemen moet betrekken bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Het lijkt erop dat de raad hiertoe tot betrekkelijk ver in de besluitvormingsfase over het bestemmingsplan gehouden is.

In de kwestie uit 2010 vermeldt de uitspraak weinig over het moment waarop het bouwvoornemen is bekend gemaakt. Vermeld wordt wel dat de raad zich bereid heeft verklaard mee te werken aan de uitbreiding van de apotheek, maar dat alleen over het uiterlijk van de uitbreiding door het college van burgemeester en wethouders nog geen definitief standpunt is ingenomen.
In de kwestie uit 2013 was de aanvraag voor een omgevingsvergunning slechts een paar dagen voor de vaststelling van het bestemmingsplan ingediend. Daar stond echter tegenover dat reeds vier jaar ervoor een vergunningaanvraag was ingediend (die nadien was ingetrokken) en dat al één of twee jaar overleg plaatsvond met de gemeente. Bovendien had de aanvrager ruim vóór de vaststelling van het bestemmingsplan een aantal onderzoeksrapporten ter onderbouwing van haar aanvraag overgelegd. De gemeente was dus al geruime tijd op de hoogte van het bouwvoornemen.

 

In de uitspraak van 8 oktober jl. is het bestemmingsplan vastgesteld op 27 juni 2013. Appellant heeft eerst in zijn zienswijze van 11 april 2013 – naar mag worden aangenomen: over het ontwerpbestemmingsplan – kenbaar gemaakt dat hij een woning op zijn perceel wenst te realiseren. Hij heeft vervolgens op 3 mei 2013 een conceptaanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van deze woning. Bij zowel zijn zienswijze als de conceptaanvraag heeft appellant een ruimtelijke onderbouwing – wat er van de inhoud hiervan verder ook zij, zo voegt de Afdeling daaraan toe – gevoegd.
Voor zover de raad op basis van de door appellant aangeleverde ruimtelijke onderbouwing onvoldoende gegevens had om een afweging te maken, hetgeen hij eerst na het bestreden besluit kenbaar heeft gemaakt, had het op de weg van de raad gelegen om appellant in de gelegenheid te stellen nadere gegevens aan te leveren, aldus de Afdeling. De Afdeling oordeelt dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

 

Deze uitspraak leert dus dat zelfs als een concreet bouwvoornemen pas voor het eerst in de vorm van een zienswijze op het ontwerp van een al dan niet conserverend bestemmingsplan kenbaar wordt gemaakt, de raad zich moet buigen over de vraag of dit voornemen uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is en kan worden opgenomen in het vast te stellen bestemmingsplan. Bovendien moet het bouwvoornemen weliswaar enerzijds concreet zijn, maar anderzijds moet de raad de aanvrager bij een incomplete ruimtelijke onderbouwing van zijn voornemen in de gelegenheid stellen nadere gegevens aan te leveren. Daarnaast hoeft de aanvrager geen – in elk geval geen definitieve – bouwaanvraag te hebben ingediend, zo volgt uit de uitspraak. De lat ligt voor de burger in dit soort situaties dus vrij laag.

 

De uitspraak beantwoordt niet de vraag of de raad een concreet bouwvoornemen ook moet meenemen indien dit nóg later, dat wil zeggen na afloop van de termijn voor het indienen van een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan, voor het eerst kenbaar wordt gemaakt. Onder omstandigheden is dit wellicht wel zo, bijvoorbeeld als de gemeente het ontwerpplan na afloop van deze termijn eerst weer even op de plank heeft gelegd. Echter, ook als deze vraag ontkennend zou moeten worden beantwoord, zal het halen van de planning voor de vaststelling van het bestemmingsplan voor gemeenten al moeilijk genoeg zijn als een bouwvoornemen voor het eerst in de vorm van een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan kenbaar wordt gemaakt.

 

AbRvS 8 oktober 2014, 201310024/1/R4.

 

Dit bericht is gepubliceerd in de Sdu Nieuwsbrief Omgevingsrecht.

 

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Taco Leemans (tel. 023 5530 230; leemans@potjonker.nl) of een van de andere advocaten van de sectie Bestuurs- en overheidsrecht van Pot Jonker advocaten.

 


 

 

Bericht geplaatst oktober 2014


 


|
Terug naar overzicht