Overheid.nl

De wegwijzer naar informatie en diensten van alle overheden

Terug naar zoekresultaten

ECLI:
ECLI:NL:TAHVD:2013:336
Datum uitspraak:
06-12-2013
Datum publicatie:
05-01-2014
Zaaknummer(s):
6752
Onderwerp:
Grenzen van het tuchtrechtDe advocaat privé Wat een behoorlijk advocaat betaamtBezwaren van de deken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:
Klacht over privégedraging van advocaat altijd ontvankelijk. Alleen volle toetsing aan artikel 46 Advocatenwet indien voldoende aanknipingspunten met praktijkuitoefening. Klacht deels privé, deels zakelijk. Niet gebleken dat feiten willen en wetens vals weergegeven. Ongegrond.

Limburg

Beslissing van 6 december 2013

in de zaak 6752

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 25 maart 2013, onder nummer M213-2012, aan partijen toegezonden op 26 maart 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ontvankelijk is verklaard en op alle onderdelen ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA 4168.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 april 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- de brief van verweerder aan het hof d.d. 19 september 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 oktober 2013, waar verweerder vergezeld door een kantoorgenoot is verschenen. Klager heeft laten weten verhinderd te zijn.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:

Verweerder gedraagt zich niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt, want hij heeft:

a. jegens klager de toedracht van de aanrijding vals weergegeven in de aangifte van doorrijden na een aanrijding;

b. willens en wetens een valse toedracht van de feiten weergegeven in de aangifte en diverse schrifturen;

c. gebruik gemaakt van briefpapier van zijn kantoor terwijl het een privékwestie betreft, wat bedreigend en verwarrend over komt;

d. klager beschuldigd van daderschap terwijl klager door het hof is vrijgesproken.

Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager verwezen naar de omstandigheden dat een onafhankelijke verkeersongevallendeskundige de valse lezing van verweerder heeft ontkracht en naar de vrijspraak door het gerechtshof.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Klager en verweerder zijn op 8 oktober 2009 betrokken geraakt bij een aanrijding op de A2. Verweerder heeft op 9 oktober 2009 aangifte gedaan tegen klager wegens poging tot doodslag en doorrijden na aanrijding.

4.2 Klager is in verband met de aanrijding op 12 mei 2011 door de kantonrechter te Roermond veroordeeld wegens overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994. In hoger beroep is klager vrijgesproken bij arrest van het Gerechtshof Den Bosch van 21 februari 2012.

4.3 Verweerder heeft klager bij brief van 13 oktober 2009 civielrechtelijk aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Verweerder heeft in de strafrechtelijke en in de civielrechtelijke kwestie brieven geschreven op briefpapier van zijn kantoor, zowel naar klager als naar diverse andere instanties.

4.4 In de onderhavige klachtprocedure heeft verweerder, nadat klager door het gerechtshof was vrijgesproken, in zijn brief aan de deken van 4 april 2012 het volgende geschreven: "(…..)De schuldvraag en de aansprakelijkheid, die ik overigens nog immer nadrukkelijk betwist, staan daarmee aantoonbaar in rechte in het geheel niet vast. Wat thans in rechte onherroepelijk vast staat, is enkel dat het hof klaarblijkelijk het door klager gepleegde strafbare feit niet wettig en overtuigend bewezen heeft geacht en hem daarvan heeft vrijgesproken"(…)

4.5 Klager heeft drie maal tegen verweerder aangifte gedaan wegens valse aangifte, op 8 oktober 2009, op 12 juni 2012 en op 20 november 2012. Deze zaken zijn geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Dit is door de Officier van Justitie aan verweerder meegedeeld bij brief van 6 april 2010, respectievelijk van 30 juli 2012 en van 31 januari 2013.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft onder het kopje "ontvankelijkheid" het volgende overwogen:

"De raad stelt allereerst vast dat het geschil tussen klager en verweerder in beginsel een privé-aangelegenheid betrof. Verweerder heeft echter zowel in de strafrechtelijke- als in de civielrechtelijke kwestie, met zowel klager als diverse andere betrokken instanties, uitvoerig gecorrespondeerd op briefpapier van zijn kantoor en daarbij zijn beroepsuitoefening als advocaat uitdrukkelijk naar voren gebracht. De raad acht om die reden voldoende verband met de praktijkuitoefening van verweerder aanwezig om de klacht aan het advocatentuchtrecht te toetsen. De klacht zal derhalve ontvankelijk worden verklaard."

5.2 Deze overweging miskent dat een klacht over een privé-gedraging van een advocaat steeds ontvankelijk is, maar slechts dan (vol) wordt getoetst aan de in artikel 46 Advocatenwet genoemde maatstaven indien daartoe voldoende aanknopingspunten met de praktijkuitoefening zijn; in andere gevallen geldt de beperkte maatstaf of de gedraging van de advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Wordt over meer dan één gedraging geklaagd, dan dient voor elk van die gedragingen afzonderlijk beoordeeld te worden of de eerste (volle) toetsing moet plaatsvinden, dan wel de tweede (beperkte) toetsing.

Het hof zal derhalve ten aanzien van de hiervoor genoemde klachtonderdelen steeds eerst beoordelen of de betreffende gedraging vol dan wel beperkt getoetst moet worden.

5.3 Klachtonderdeel a) betreft de door verweerder tegen klager gedane aangifte van 9 oktober 2009. Dit betreft een privégedraging van verweerder, ten aanzien waarvan aanknopingspunten met de praktijkuitoefening van verweerder als advocaat ontbreken, zodat slechts ter beoordeling is of verweerder zich in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd heeft gedragen. Daarvan is geen sprake nu verweerder in zijn aangifte zijn zienswijze op de feitelijke gang van zaken heeft gegeven en er - anders dan klager kennelijk meent - geen aanknopingspunten zijn voor de veronderstelling dat verweerder deze willens en wetens onjuist heeft weergegeven.

Het hof is derhalve met de raad - zij het langs een andere weg - van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.4 Voor zover klachtonderdeel b) betrekking heeft op de aangifte is het gelijkluidend aan klachtonderdeel a). Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor ten aanzien van klachtonderdeel a) is overwogen.

Voor het overige ziet het klachtonderdeel op de door verweerder verzonden schrifturen, veelal op briefpapier van zijn kantoor. Verweerder heeft aangevoerd dat hij deze heeft geschreven in zijn hoedanigheid van advocaat in zijn eigen zaak. Hoewel het in het algemeen niet verstandig is als advocaat een eigen zaak te behandelen kan niet gezegd worden dat dit enkele feit tuchtrechtelijk laakbaar is. Wel dient in deze omstandigheden met betrekking tot de schrifturen waar het om gaat volle toetsing aan de maatstaven van artikel 46 Advocatenwet plaats te vinden. Ten aanzien van de inhoud van de schrifturen is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld nu niet gebleken is dat verweerder willens en wetens een valse weergave van de feitelijk gang van zaken heeft gegeven.

Ook klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

5.5 Met betrekking tot klachtonderdelen c) en d) overweegt het hof dat dit gedragingen van verweerder als advocaat betreffen; wat betreft onderdeel d) gaat het om een uitlating van verweerder in het kader van het onderzoek van de deken naar de onderhavige klacht. Zoals hiervoor overwogen zullen deze klachtonderdelen vol getoetst moeten worden aan de maatstaven van artikel 46 Advocatenwet.

Het hof verenigt zich met hetgeen de raad  in 5.3 en 5.4 heeft overwogen met betrekking tot deze klachtonderdelen. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad. De daartegen gerichte grieven worden verworpen.

5.6 De slotsom van het voorgaande is dat de raad de klacht terecht in al zijn onderdelen ongegrond heeft verklaard en dat de beslissing waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort 's Hertogenbosch van 25 maart 2013 gewezen onder nummer M 213-2012.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. A. Beker, A.B.A.P.M. Ficq, A. Minderhoud en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2013.

Meer informatie

Acties

Meta gegevens