Overheid.nl

De wegwijzer naar informatie en diensten van alle overheden

Terug naar zoekresultaten

ECLI:
ECLI:NL:TADRARN:2013:77
Datum uitspraak:
09-09-2013
Datum publicatie:
25-10-2013
Zaaknummer(s):
12-54a
Onderwerp:
Grenzen van het tuchtrechtAdvocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Waarschuwing
Inhoudsindicatie:
Verweerder heeft als deken onvoldoende zorggedragen voor de voortgang van het onderzoek van de klacht van klager, welk onderzoek  aan een lid van de Raad van Toezicht was gedelegeerd. In zoverre is de klacht gegrond. Verweerder geniet als deken grote mate van vrijheid met betrekking tot de manier waarop hij het onderzoek naar de klacht inricht. Het pas in een laat stadium melden van een kantoorbezoek dat naar aanleiding van de oorspronkelijke klacht heeft plaatsgevonden is niet klachtwaardig.

Arnhem

Beslissing van 9 september 2013

in de zaak 12-54a

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [ ]

klager

tegen:

mr. T,

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht,

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 30 januari 2013 met kenmerk K12-109, door de raad ontvangen op 31 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 juni 2013 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door mr. L, advocaat te Leiden. Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Eind 2009 heeft klager, bijgestaan door mr. L, advocaat te Leiden, een klacht ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht. Bij brief d.d. 4 februari 2010 heeft verweerder aan mr. L en de verwerende advocaat, mr. F medegedeeld dat de klachtbehandeling op grond van artikel 46 c lid 3 Advocatenwet is gedelegeerd aan mr. H. Verweerder verzocht klager en mr. F zich rechtstreeks te wenden tot mr. H.

2.3 Bij brieven d.d. 1 november 2010, 14 juni 2011 en 9 augustus 2011 heeft mr. L zich namens klager tot mr. De H gewend, met het verzoek hem over de stand van zaken te informeren. Op geen van de brieven is een reactie gegeven door mr. H. Bij brief van 19 september 2011 heeft mr. L zich vervolgens tot

verweerder gewend en hem verzocht hem nader te informeren. Bij brief van 24 oktober 2011 heeft mr. L zijn laatste brief nogmaals in herinnering gebracht. Bij brief van 25 oktober 2011 heeft verweerder zijn excuses aangeboden voor de late reactie op de brief van mr. L van 19 september 2011. Verweerder deelde voorts mede dat hij een en ander met mr. H zou bespreken.

2.4 Op 27 oktober 2011 heeft mr. H in een telefoongesprek met mr. L toegezegd dat de klachtbehandeling zou worden voortgezet, welke mededeling schriftelijk zou worden bevestigd. Een schriftelijke bevestiging is  niet gevolgd.

Bij brieven d.d. 16 februari 2012 heeft mr. L zich namens klager bij verweerder beklaagd over mr. H als lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten te Utrecht en over de wijze waarop de klacht in behandeling is genomen. Naar aanleiding van de brief van 16 februari heeft de opvolgend deken van de Orde van Advocaten te Utrecht, mr. B, bij brief van 22 februari 2012, aan mr. L bevestigd de behandeling van de klacht aan zich te trekken.

2.5 Bij brief d.d. 22 februari 2012 heeft mr. L aangedrongen de oorspronkelijke klacht tegen mr. F ter verdere behandeling aan de Raad van Discipline door te zenden en hem verzocht te bevestigen dat de deken, mr. Br, daartoe zal overgaan. In deze brief heeft mr. L mr. B voorts bevestigd dat de brief van 16 februari 2012 over het optreden van mr. De H  als klacht tegen mr. T zal worden aangemerkt.

2.6 Bij brief van 22 maart 2012 heeft mr. L mr. B verzocht om de klachten ter kennis van de voorzitter van de Raad van Discipline te brengen.

2.7 Bij brief van 27 maart 2012 heeft mr. B aan mr. L medegedeeld dat op 27 januari 2010 een bespreking is gevoerd ten kantore van F  advocaten “buiten het onderzoek naar de klacht (van klager  tegen F) om”. Deze bespreking was voor klager en mr. L tot op dat moment onbekend.

2.8 Bij brief d.d. 10 april 2012 heeft mr. L zich tot de Raad van Discipline gewend. Naar aanleiding van deze brief heeft de voorzitter bij beslissing van 11 april 2012 de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem aangewezen om de klacht tegen verweerder en mr. B te onderzoeken.

3 KLACHT

3.1 De klacht tegen verweerder houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) de behandeling van de klacht tegen mr. F “bewust” heeft  laten liggen en daarnaast heeft hij het onderzoek getraineerd en tegengewerkt.  Verweerder reageert niet op verzoek om informatie en komt daarbij gemaakte afspraken niet na;

b) als Deken heeft nagelaten de voortgang in de behandeling door mr. H te bewaken;

c) in de klachtzaak tegen mr. F een nader onderzoek heeft verricht zonder klager daarover te berichten. 

4 BEOORDELING

4.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken belast met het onderzoek naar de klacht van de klager tegen mr. F, op de punten die in dit geding aan de orde zijn, zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2 Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan (Hof van Discipline 10 januari 2011, nr. 5637). Gezien de grote vrijheid van de deken bij de inrichting van zijn onderzoek is er sprake van een marginale toetsing van het handelen van de deken.  Beoordeeld kan slechts worden of verweerder in redelijkheid tot de inrichting van zijn onderzoek heeft kunnen komen.

4.3    Klachtonderdelen a. en b.

Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en beoordeling.

Verweerder heeft na de delegatie van het onderzoek aan mr. H geen inhoudelijk bemoeienis met de klacht gehad. Gelet op de delegatie die voortvloeit uit artikel 46 lid c Advocatenwet, kan verweerder dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoudelijke klachtbehandeling. Gelet echter op de taken en de bevoegdheden van de deken waaruit de delegatie voortvloeit, had hij het proces en in het bijzonder de voortgang van de klachtbehandeling moeten bewaken. Daarvan is onvoldoende gebleken. De maandelijkse bespreking van de klachtonderzoeken op de vergaderingen van de Raad van Toezicht is kennelijk onvoldoende en onvoldoende doeltreffend geweest, gelet op de inactiviteit gedurende een periode van meer dan anderhalf jaar die zich bij het onderzoek van de klacht heeft voorgedaan. Dit geldt temeer in het licht van de aard van de klacht, die betrekking had op de integriteit van de advocatuur in zijn algemeenheid en het gegeven dat naar aanleiding van de oorspronkelijke klacht het nodig werd geacht een bezoek aan het kantoor van mr. F te brengen. Het vertrouwen in de advocatuur is door het handelen of zo men wil nalaten van verweerder geschaad. Klachtonderdelen a. en b. zijn dan ook gegrond.

4.4 Klachtonderdeel c.

Het verwijt dat verweerder een nader onderzoek heeft verricht zonder klager daarover nader te informeren leidt evenwel niet tot een tuchtrechtelijk verwijt. Zoals onder 4.2 overwogen heeft de deken een grote mate van vrijheid in de inrichting van het onderzoek. Verweerder was geenszins verplicht het gesprek op het kantoor van mr. F aanstonds aan klager of mr. L te melden. Klachtonderdeel c. is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klachtonderdelen a. en b. gegrond voor zover overwogen. Klachtonderdeel c. is ongegrond. De raad legt aan verweerder een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. H.J.P. Robers, C.J. Lunenberg-Demenint, F.A.M. Knüppe en E.A.T.M. Steverink, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Meer informatie

Acties

Meta gegevens