Groenblijvend hek toegestaan voorschrift bij binnenplanse afwijkingsbevoegdheid
De casus
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasgouw (hierna te noemen: “het College”) heeft op 12 april 2012 een omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een hekwerk. Het hekwerk sluit een patio, die is ontstaan na de uitbreiding van de woning op het betreffende perceel, met drie zijden af. Het hekwerk bevindt zich voor de naar de weg gekeerde gevel van de woning en heeft een hoogte van 1.80 m.
Op grond van het bestemmingsplan is een erfafscheiding aan de voorzijde van de weg van maximaal 1 meter hoog toegestaan. Via het besluit van 12 april 2012 heeft het College voor de activiteit “afwijken van het bestemmingsplan” met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a, sub 2º, van de Wabo jo. Bijlage 2 van het Bor de omgevingsvergunning verleend.
Een directe omwonende (hierna: “Appellant”) heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Bij de beslissing op bezwaar heeft het College de grondslag voor de vergunningverlening gewijzigd, in die zin dat de vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12 eerste lid, onder a, 1, van de Wabo in samenhang met de bestemmingsplanvoorschriften. Hierin is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 10 meter.
Het geschil
Appellant gaat tegen de beslissing op bezwaar in beroep en stelt drie beroepsgronden aan de orde. Allereerst wordt gesteld dat het College ten onrechte het belang met betrekking tot de privacy van een vergunninghouder, zwaarder heeft laten wegen dan het belang dat hij heeft onder meer met betrekking tot uitzicht. Ook vindt Appellant dat het aspect dat vergunninghouder zich bereid heeft getoond een groenblijvende klimop tegen het hekwerk te laten groeien, onvoldoende afdwingbaar is. Dit zou er volgens het College mee te maken hebben dat de gewijzigde grondslag (binnenplanse afwijkingsbevoegdheid) er aan in de weg zou staan dat de groene erfafscheiding als voorschrift kon worden verbonden aan de omgevingsvergunning. Ten slotte meent Appellant dat het College ten onrechte de eerdere uitbreiding van de woning en het eerder geplaatste hek aan de andere zijde van het perceel, in de belangenafweging geen rol heeft laten spelen.
Overwegingen van de Afdeling
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “de Afdeling”) overweegt in de eerste plaats dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gevonden in het oordeel dat de vergunninghouder kan worden verweten dat zij uitbreiding van haar woning, en de plaatsing van een ander hekwerk, op haar perceel heeft gerealiseerd en dat om die reden het door haar gestelde bij de belangenafweging geen rol hadden mogen spelen. De Afdeling wijst op het feit dat de daartoe strekkende omgevingsvergunning aldus onherroepelijk is geworden.
Ten aanzien van het aspect van de groenblijvende klimop tegen het hekwerk, overweegt de Afdeling dat dit weliswaar niet als zodanig is aangevraagd, maar dat dit wel is betrokken bij het advies van de commissie bezwaarschriften en bij het besluit van 14 november 2012. De Afdeling oordeelt dat er geen regels aan in de weg staan dat bij deze omgevingsvergunning een beplantingsvoorschrift wordt verbonden. Het planvoorschrift waarvan wordt afgeweken in het bestemmingsplan, is opgenomen mede ter bescherming van het woon- en leefklimaat van derden en het bedoelde beplantingsvoorschrift zou er juist in voorzien om het effect van de afwijking te beperken. Nu het College bij de afweging van de betrokken belangen de omstandigheid dat het hekwerk volledig zal zijn begroeid als gegeven heeft gehanteerd, terwijl het aspect geen onderdeel uitmaakt van het besluit van 14 november 2012 en bovendien ten onrechte is uitgegaan van de stelling dat hiervoor een wettelijke grondslag ontbreekt, oordeelt de Afdeling dat het besluit om die reden onzorgvuldig is voorbereid.
Conclusie
Vanwege het belang van een spoedige beëindiging, draagt de Afdeling het College op om het geconstateerde gebrek te herstellen. Dit betekent dat het College alsnog de belangenafweging met inachtneming van de overweging van de Afdeling dient te maken. Het resultaat van het onderzoek zal moeten worden neergelegd in een nadere motivering en, indien het College aan het besluit een dergelijk voorschrift wenst te verbinden of als het tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning overgaat, zal het College een nieuw te nemen, gemotiveerd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend moeten maken.
Bent u geïnteresseerd in de volledige uitspraak, klik dan hier.
Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel, neem dan contact op met één van onze specialisten.