Kartonnen meter bier niet door het modelrecht beschermd
Goed nieuws voor iedereen met grootse plannen voor de vrijdagmiddagborrel: de rechtbank in Assen heeft geoordeeld dat een kartonnen disposable dienblad van het type “een-meter-bier” niet beschermd kon worden door het modelrecht.
In 2008 had de eisende partij een model gedeponeerd bij het Europese Modellenbureau OHIM voor een dienblad van karton van een meter lang, waar eenvoudig bierglazen mee vervoerd kunnen worden. Eén van de afbeeldingen uit de modelregistratie is hiernaast weergegeven. De aanleiding van het geschil was dat de gedaagde partij een vergelijkbaar dienblad op zijn website aanbood. Daarop liet de eiser een dagvaarding betekenen waarin hij stelde dat er sprake was van inbreuk op zijn modelrechten.
Een meervoudige kamer van de rechtbank in Assen maakte echter korte metten met de vorderingen. Volgens het modelrecht moet een ontwerp namelijk nieuw zijn en een eigen karakter hebben. Een model is nieuw als er geen identiek model bekend was voor de datum van de aanvraag van het model. Een eigen karakter wil zeggen dat er ook geen soortgelijk product was dat een zelfde algemene indruk wekt. Uiterlijke kenmerken van een model met een zuiver technisch aspect kunnen niet door het modelrecht worden beschermd.
Volgens de rechtbank wordt aan deze eisen niet voldaan, omdat er al voor de registratie in 2008 vergelijkbare dienbladen voor het publiek beschikbaar waren (wat wij ook uit eigen ervaring kunnen onderschrijven). De kartonnen disposable drager van de eiser verschilt uiterlijk volgens de rechtbank te weinig van die oudere producten. Weliswaar heeft het product van eiser als voordeel dat hij stapelbaar is en als massaproduct op de markt kan worden gebracht, maar dat maakt niet dat het model ervan nieuw is of een eigen karakter heeft. Bovendien worden dergelijke technische aspecten juist niet beschermd door het auteursrecht. Een terechte uitkomst lijkt ons.
Toch heeft deze uitspraak heeft nog twee opvallende aspecten. In de eerste plaats gaat het om een Europese modelregistratie. Een eventuele inbreuk zou dan eigenlijk aan de artikelen van Europese modellenverordening getoetst moeten worden, maar de rechtbank verwijst naar de artikelen voor Benelux-modellen uit het Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE). Omdat de inhoud van de artikelen over nieuwheid en eigen karakter van beide documenten sterk op elkaar lijken, zal dat de uitkomst naar onze mening niet anders maken.
Het tweede punt betreft de proceskosten. De gedaagde partij wordt door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om “de betreffende kosten te becijferen”, zo staat in het vonnis. Dat komt niet vaak voor. In het document ‘Indicatietarieven in IE-zaken’ staat namelijk dat een gedetailleerde opgave moet worden verstrekt van het aantal gemaakte uren en dat deze in principe binnen dezelfde termijn moet worden ingediend als alle andere producties. Aanvullende specificaties van later gemaakte uren kunnen tot 24 uur voor de zitting worden ingeleverd. Het is dus meestal te laat om de proceskosten pas te becijferen nadat er al een uitspraak is gedaan. Mogelijk zijn er omstandigheden in deze zaak die dit rechtvaardigen, maar misschien heeft de gedaagde ook geluk gehad en een welwillende rechtbank getroffen die de vordering daarom niet heeft afgewezen.
We gaan ervan uit dat de gedaagde een biertje (of een meter bier?) heeft gedaan op de goede afloop. Voor iedereen die straks zijn voorbeeld gaat volgen: cheers!
De uitspraak is hier te lezen.