Selecteer een pagina

Oranje stoplichtHR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1075 (Curatoren Midreth/Black Box)

De sanctie op het niet in acht nemen van termijnen uit het onderhavige pilotreglement dient, zeker nu de toegang tot de (appel)rechter in het geding is, in redelijke verhouding te staan tot het verzuim. Nu op grond van het toepasselijke pilotreglement één termijn voor het indienen van memories geldt, die niet wordt verlengd, terwijl bij overschrijding van die termijn, zonder peremptoirstelling of voorafgaande waarschuwing, ambtshalve akte niet-dienen wordt verleend, dient een belangenafweging plaats te vinden, die in een geval als het onderhavige zonder meer dient te leiden tot het verlenen van een (korte) termijn van veertien dagen om het verzuim te herstellen.

In een drietal recente arresten oordeelde de Hoge Raad over het verlenen van akte niet-dienen van grieven wegens overschrijding van de termijn voor het nemen van memories uit een procesreglement (zie CB 2014-151). In twee van die arresten ging het om het zogenaamde “pilotreglement” van het Hof ’s-Hertogenbosch, een experimenteel procesreglement met kortere termijnen, minder uitstelmogelijkheden en een systeem van ambtshalve handhaving van termijnen. In die drie arresten werd als regel vooropgesteld dat een procesadvocaat zonder meer geacht wordt op de hoogte te zijn van de in de procedure geldende termijnen en van de vérstrekkende gevolgen van overschrijding daarvan (ook dus waar het gaat om termijnen uit een pilotreglement). Bij wijze van uitzondering op deze regel oordeelde de Hoge Raad dat, ondanks overschrijding van de termijn voor het dienen van grieven, in de betreffende zaken geen akte niet-dienen had mogen worden verleend, kort samengevat omdat sprake was van apparaatsfouten.

In het onderhavige arrest, waarin het gaat om een akte niet-dienen op grond van het pilotreglement van het Hof Amsterdam, gaat de Hoge Raad een stap verder en oordeelt hij dat, ook bij gebreke van een apparaatsfout, geen (ambtshalve) akte niet-dienen had mogen worden verleend, maar een kort uitstel van veertien dagen had moeten worden gegund, omdat de ernst van het verzuim de toepassing van een zo vérstrekkende sanctie als verval van het recht om van grieven te dienen (resulterend in de niet-ontvankelijkheid van het appel) niet rechtvaardigde.

De feitelijke en processuele toedracht was kort samengevat als volgt. De curatoren van het failliete bouwbedrijf Midreth B.V. vorderen in dit geding (onder meer) betaling van facturen ter zake van werkzaamheden die Midreth in opdracht van Black Box heeft verricht (maar niet voltooid). De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. De curatoren zijn (tijdig) in appel gekomen, waarbij zij tevens een incidentele vordering op grond van art. 843a Rv hebben ingesteld. Bij rolbeslissing van 1 oktober 2013 heeft het hof de zaak verwezen naar de rol van 12 november 2013 voor het nemen van memorie van grieven en memorie van antwoord in het incident. Curatoren hebben op 12 november 2013 niet van grieven gediend (kennelijk in de veronderstelling dat eerst het incident zou worden behandeld), waarop het hof ambtshalve heeft geoordeeld dat het recht van curatoren om memorie van grieven te nemen was vervallen. In zijn bestreden eindarrest heeft het hof curatoren dienovereenkomstig niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep, daartoe overwegende dat de rolbeslissing duidelijk was, dat op grond van het toepasselijke pilotreglement, waarmee procesadvocaten geacht worden bekend te zijn en waaraan landelijke bekendheid was gegeven, alle termijnen ambtshalve worden gehandhaafd en dat deze termijnen in beginsel doorlopen tijdens de behandeling van incidenten.

In cassatie klagen curatoren, kort samengevat, dat het doel van een voortvarende procesvoering niet rechtvaardigt dat aan een verzuim als het onderhavige (al of niet voortvloeiend uit een vergissing) direct het verstrekkende gevolg wordt verbonden van definitieve ontzegging van de bevoegdheid memorie van grieven te nemen.

Deze klacht slaagt. De Hoge Raad stelt in rov. 3.7 voorop dat het onderhavige pilotreglement wordt toegepast bij wege van experiment en “aanmerkelijk af[wijkt]” van het landelijk procesreglement. Aldus is sprake van een “bijzondere situatie”, in die zin dat op grond van het pilotreglement (a) één termijn voor het indienen van memories geldt, die niet wordt verlengd en (b) bij overschrijding van die termijn zonder peremptoirstelling of voorafgaande waarschuwing ambtshalve akte niet-dienen wordt verleend. De Hoge Raad memoreert dat op grond van de hoofdregel uit de eerder genoemde drie arresten een procesadvocaat geacht wordt bekend te zijn met de geldende termijnen en de vérstrekkende gevolgen van overschrijding daarvan. Daar staat echter tegenover, zo overweegt de Hoge Raad, dat strikte naleving van het reglement meebrengt dat de curatoren door het verzuim van hun advocaat “definitief hun zaak niet in hoger beroep aan de rechter kunnen voorleggen”. Tegen deze achtergrond oordeelt de Hoge Raad:

“3.7 (…) Zeker nu de toegang tot de (appel)rechter in het geding is, behoort de sanctie op het niet in acht nemen van de termijnen van het pilotreglement in een redelijke verhouding te staan tot het verzuim. Een goede procesorde brengt dan in de hiervoor onder (a) en (b) omschreven omstandigheden mee dat het belang van het voorkomen van onredelijke vertraging van het geding moet worden afgewogen tegen de ernst van het verzuim en de gevolgen die strikte naleving van het reglement zou hebben voor de procesvoering van de partij die erdoor wordt getroffen. Art. 1.6 van het pilotreglement maakt deze afweging ook mogelijk. In een geval als het onderhavige dient die afweging zonder meer te leiden tot het verlenen van een (korte) termijn van veertien dagen om het verzuim te herstellen (vgl. art. 2.28 van het reglement). Het hof heeft ten onrechte nagelaten een zodanige termijn te verlenen.”

De Hoge Raad volgt hiermee de conclusie van A-G Wesseling-van Gent (sub 2.14 e.v.). In een vergelijkbare zaak over het pilotreglement van het Hof ’s-Hertogenbosch wijst de Hoge Raad een gelijkluidend arrest.[1] Een interessante vraag is of de hier voorgeschreven belangenafweging uit hoofde van de goede procesorde (de vraag of het processuele verzuim de desbetreffende sanctie rechtvaardigt) breder kan worden toegepast. De gedachte dat een definitieve ontzegging van de appelmogelijkheid niet opweegt tegen de bescheiden vertraging die ontstaat door het gunnen van een extra respijttermijn van veertien dagen, zou immers ook buiten de context van strikte pilotreglementen als de onderhavige kunnen opkomen. Toch lijkt de Hoge Raad zo’n bredere toepassing (vooralsnog) niet voor ogen te hebben, nu hij in beide arresten uitdrukkelijk spreekt over een “bijzondere situatie” (doelend op het bijzondere termijnenregime van de pilotreglementen) en uitdrukkelijk als hoofdregel vooropstelt dat de procesadvocaat geacht wordt de geldende termijnen te kennen.

Black Box is in cassatie bijgestaan door Martijn Scheltema en de auteur.

[1] In rov. 3.6.2 van dat arrest gaat de Hoge Raad tevens in op de geldigheid van het pilotreglement ex art. 35 Rv en op de kwalificatie ervan als recht in de zin van art. 79 RO.

Cassatieblog.nl

Share This