De inspecteur heeft in hoger beroep aangevoerd dat van de 76 personen over wie de tipgever informatie had gegeven, er inmiddels 71 hebben erkend in Luxemburg (een) bankrekening(en) te hebben aangehouden. Ook is in geen enkel geval gebleken dat de door de tipgever verstrekte informatie onjuist is. De belanghebbenden zelf (de beide kinderen van de erflater) behoren tot degenen die hebben erkend dat de informatie van de tipgever juist is. In de bestreden uitspraak is verder melding gemaakt van de toezegging van de inspecteur mee te werken aan een verhoor van de tipgever op zodanige wijze dat diens identiteit niet behoeft te worden onthuld. In het licht van deze feiten en de door de inspecteur gedane toezegging, hoeft de onzekerheid omtrent de betrouwbaarheid van de tipgever niet zonder meer tot vernietiging van de bestreden belastingaanslagen te leiden. De Hoge Raad merkt daarbij op dat ambtenaren die tot dezelfde dienst behoren als een inspecteur, zoals de FIOD-ambtenaren, niet kunnen worden gedwongen om informatie prijs te geven die een inspecteur in diezelfde procedure niet wil verstrekken. De getuigen waren dus niet verplicht om de naam van de tipgever bekend te maken.
Ook de proceskostenvergoeding van € 75.000 kan niet in stand blijven. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en verwijst de zaak naar een ander gerechtshof.