De verzwaarde stelplicht revisited

Mr. dr. B.M. Paijmans
De verzwaarde stelplicht is vooral bekend uit de medische aansprakelijkheid. Deze stelplicht rust echter niet uitsluitend op artsen, maar kan ook rusten op anderen, zoals een werkgever, een houder van een merkrecht, een notaris, een curator, een vermogensbeheerder. Op 4 april 2014 belastte de Hoge Raad in het arrest Reaal/Deventer voor het eerst een wegbeheerder met een verzwaarde stelplicht. Het arrest kreeg de nodige aandacht vanwege de materiële aspecten van de kwalitatieve aansprakelijkheid ex art. 6:174 lid 2 BW, maar is minstens zo interessant vanwege de procesrechtelijke elementen die het bevat. Het arrest illustreert het grote belang van procesrecht voor de uitkomst van een geschil. Het benadrukt hoezeer materiële normen en bewijsrechtelijke regels – waaronder ook de verzwaarde stelplicht – met elkaar zijn verweven en hoezeer zij invloed op elkaar uitoefenen. Het bewijsrecht is daarbij uiteindelijk dienstig aan hetgeen met de materiële norm wordt beoogd, of zou dat moeten zijn. Geen duidelijkheid bestaat evenwel over de sancties op schending van de verzwaarde stelplicht, waardoor die dienstbaarheid in het geding komt.
In het arrest Reaal/Deventer stelt de Hoge Raad voorop dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een vordering ex art. 6:174 BW, in beginsel op de eiser rusten. Indien eiser stelt dat de schade is ontstaan doordat de weg gebrekkig was, en het overheidslichaam zich als verweer (mede) erop beroept dat de financiële middelen te beperkt waren om de vereiste maatregelen te treffen, is het echter aan dat overheidslichaam om dit verweer voldoende te onderbouwen; het gaat immers om feiten en omstandigheden die in zijn domein liggen. De enkele stelling van het overheidslichaam dat de financiële middelen ontoereikend waren, zal in de regel niet volstaan.
De verzwaarde stelplicht betreft veelal de verplichting van de partij op wie niet de bewijslast rust om zijn wederpartij op wie wel de bewijslast rust, voldoende feitelijke gegevens te verschaffen ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van deze partij, teneinde deze aanknopingspunten te verschaffen voor eventuele bewijslevering. Op gedaagde rust alsdan, naast zijn normale verplichting tot gemotiveerde betwisting van de door eiser gestelde feiten of rechten, een verdergaande motiveringsplicht van die betwisting.
Aan het niet-voldoen aan de verzwaarde stelplicht kunnen bewijsrechtelijke gevolgen kleven. De feitenrechter, aan wie deze beoordeling is voorbehouden, kan naar het oordeel van de Hoge Raad: 1. de stellingen van de partij op wie de bewijslast rust als door de wederpartij onvoldoende betwist, als vaststaand aannemen; 2. kan de stellingen van de partij op wie de bewijslast rust voorshands als vaststaand aannemen; en 3. kan ten slotte de bewijslast omkeren en deze leggen op de partij die zijn verzwaarde stelplicht heeft geschonden.
Afhankelijk van de proceshouding van de partij op wie de verzwaarde stelplicht rust – doorgaans de gedaagde – pleit de auteur voor het voorshands aannemen van de stellingen van de eiser, zodat de gedaagde in de gelegenheid wordt gesteld om daarvan tegenbewijs te leveren. Voorshandse aannemelijkheid kan immers grote gevolgen hebben voor de gedaagde, en biedt derhalve een reële sanctie op schending van – en aanmoediging voor het voldoen aan – de verzwaarde stelplicht, maar niet een zodanig zware sanctie dat daarmee geen recht wordt gedaan aan de primaire bewijslast- en bewijsrisicoverdeling, zoals deze als hoofdregel is neergelegd in art. 150 Rv.

Bron: 
NTBR 2016/2, afl. 1