Overheid.nl

De wegwijzer naar informatie en diensten van alle overheden

Terug naar zoekresultaten

ECLI:
ECLI:NL:TADRSGR:2014:295
Datum uitspraak:
01-12-2014
Datum publicatie:
13-01-2015
Zaaknummer(s):
R. 4461/14.47
Onderwerp:
Ontvankelijkheid van de klachtKlachten waarbij klager geen belang heeft Grenzen van het tuchtrechtAdvocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:
Tuchtrecht in het kader van een bezoekende advocaat. Artikel 60a Advocatenwet. Klachtonderdelen a en b zijn niet-ontvankelijk. Klaagster heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd in welk belang zij rechtstreeks is of kan worden getroffen.Van enig excessief karakter van het in rekening gebrachte loon als vereffenaar is daarnaast feitelijk niet gebleken. De rechter-commissaris heeft immers het (voorschot op het) loon (telkens) vastgesteld. De raad treedt niet in de beoordeling daarvan.Klachtenonderdeel c. Op grond van het Nederlandse tuchtrecht stond het verweerder vrij een klacht tegen klaagster in te dienen, nu iedere advocaat aan tuchtrechtspraak is onderworpen. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder de deken heeft voorgelogen. Integendeel; uit de beslissing van het Hof van Discipline volgt dat het hof van oordeel is dat klaagster jegens verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. 

Rotterdam

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 19 februari 2014 aan de raad, met kenmerk K402 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 20 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 6 oktober 2014 van de raad in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 De heer V. is op 9 november 2003 overleden. In de nalatenschap vielen de aandelen van de vennootschap S. International N.V., gevestigd te A. (en daarmee ook de dochtervennootschap S. Nederland B.V. en de dochtervennootschap daarvan, B. Belgium).

2.3 Klaagster is samen met verweerder door de Rechtbank Antwerpen bij beschikking van 8 februari 2007 benoemd als vereffenaar van B. Belgium.

2.4 Bij beschikking van 20 maart 2007 van de Rechtbank Haarlem zijn klaagster en verweerder benoemd tot vereffenaars van het vermogen van S. Nederland B.V.

2.5 Klaagster en verweerder zijn op verzoek van de gezamenlijke erfgenamen bij beschikking van 29 maart 2007 van de Rechtbank ’s-Gravenhage benoemd tot vereffenaars van de nalatenschap van V., waarin de aandelen van S. International N.V. vallen.

2.6 Bij beschikking van 16 oktober 2008 van de Rechtbank ’s-Gravenhage is verweerster op verzoek van één van de erfgenamen ontslagen als vereffenaar van de nalatenschap.

2.7 Klaagster is nadien door de Rechtbank Antwerpen ontslagen als vereffenaar van B. Belgium.

2.8 Bij beschikking van 8 april 2010 van de Rechtbank Haarlem is klaagster op eigen verzoek ontslagen als vereffenaar van S. Nederland B.V.

2.9 In mei 2013 is in opdracht van klaagster conservatoir derdenbeslag gelegd op de boedelrekening.

2.10 Bij fax van 12 november 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder, dat hij:

a) onbehoorlijk en onconfraterneel heeft gehandeld door niet alleen de erfgenamen, maar ook klaagster jarenlang te laten wachten op toezending van specificaties van zijn urenlijsten, waardoor de afwikkeling van de nalatenschap vertraging oploopt;

b) niet alleen zeer excessief, maar ook nodeloos heeft gedeclareerd;

c) in 2010 strijdige informatie heeft verschaft aan de deken in het arrondissement Rotterdam over klaagsters werkzaamheden, waardoor haar naam in diskrediet is gebracht bij de Rotterdamse deken.

 

4 VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerder is van mening dat hij klaagster niet op de hoogte hoeft te stellen dan wel houden ten aanzien van zijn urenspecificaties  nu zij geen (mede)vereffenaar meer is. Verweerder heeft gesteld dat hij zijn specificaties en urenlijsten aan de erfgenamen en aan de rechter-commissaris heeft gezonden. Verweerder heeft provisiestaten met goedkeuringen van de rechter-commissaris overgelegd en in dat kader heeft hij voorschotten ontvangen. Verweerder is overigens van mening dat klaagster geen belang heeft bij deze klacht en dat enkel de erfgenamen de bevoegdheid toekomt om hierover een klacht in te dienen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerder heeft betwist dat hij excessief heeft gedeclareerd en heeft wederom verwezen naar de overgelegde provisiestaten met goedkeuringen van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de werkwijze van verweerder en zijn bestede en opgegeven tijd aanvaard en diverse voorschotten zijn uitbetaald na goedkeuring van de rechter-commissaris.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.3 Verweerder heeft gesteld dat hij nimmer heeft ingestemd met klaagsters afrekeningen. Verweerder heeft deze pas ontvangen nadat klaagster zichzelf geruime tijd had “bediend” vanuit de rekeningen van de vereffening, waarvoor geen goedkeuring van de rechter-commissaris is gevraagd. Verweerder heeft aangegeven dat de klacht die hij tegen klaagster heeft ingediend was ingegeven door haar optreden ten aanzien van de vereffening. Volgens verweerder is klaagster niet voor niets ontslagen als vereffenaar. Verweerder heeft in dat kader ook gewezen op de uitspraak van 25 augustus 2014 van het Hof van Discipline.

4.4 Verweerder heeft voorts gesteld dat hij niet voornemens is zich terug te trekken als vereffenaar. De rechter-commissaris heeft verweerder gevraagd om, indien klaagster niet overgaat tot het opheffen van het beslag, ten behoeve van de boedel de opheffing van de beslag middels een procedure te bewerkstellingen.

4.5 Verweerder acht klaagsters stelling dat het gelegde beslag de afwikkeling van de nalatenschap niet in de weg staat onbegrijpelijk. Zolang de boedelrekening geblokkeerd is, kan verweerder niet overgaan tot afwikkeling, noch kan hij de fondsen overmaken aan de boedelnotaris met het oog op uitbetaling.

 

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid en toepasselijk recht

5.1 Verweerder is een in België gevestigde en werkzame advocaat. Alle onderdelen van de klacht hebben betrekking op het handelen en nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar van een in Nederland gevestigde rechtspersoon. Daarmee is verweerder een bezoekende advocaat in de zin van artikel 16 b Advocatenwet. Hij treedt weliswaar in Nederland op als vereffenaar, maar dat optreden moet worden gezien als een economische activiteit die verweerder uitoefent in het kader van zijn advocatenpraktijk. De klachten die tegen verweerder zijn ingediend zien dan ook op zijn optreden als advocaat.

5.2 Artikel 60a Advocatenwet bepaalt dat het tuchtrecht van toepassing is op de bezoekende advocaat, hetgeen meebrengt dat de Nederlandse tuchtrechter bevoegd is. De Raad van Discipline te Den Haag wordt aangewezen als bevoegde raad om deze klachten te behandelen.

5.3 De Advocatenwet is van toepassing verklaard op bezoekende advocaten, zij het niet in volle omvang. Uit de artikelen 16a, b en f en de daarop betrekking hebbende wetsgeschiedenis moet worden afgeleid dat ten aanzien van de bezoekende advocaat die zich bezig houdt met dienstverlening buiten rechte slechts een beperkt deel van de beroepsregels van de betreffende lidstaat van de Europese Unie van toepassing is. Het is daarnaast de vraag of naast dit beperkte aantal beroepsregels ook het nationale Nederlandse gedragsrecht van toepassing is, nu de gedragsregels in paragraaf 2a van de Advocatenwet niet worden genoemd, in tegenstelling tot paragraaf 2b van de Advocatenwet (artikel 16k lid 1 Advocatenwet). De raad neemt echter tot uitgangspunt dat de wetgever heeft bedoeld ook de gedragsregels conform deze bepaling van toepassing te verklaren. De raad baseert dit mede op de inhoud van de Gedragscode voor Europese advocaten (hierna Gedragscode), die van toepassing is nu deze Gedragscode door de beroepsorganisatie van de lidstaat van herkomst van verweerder van toepassing is verklaard op grensoverschrijdende dienstverlening. De raad is hiermede ambtshalve bekend. In artikel 2.4 van de Gedragscode is bepaald:

“Bij het verrichten van grensoverschrijdende activiteiten, kan een advocaat van een andere lidstaat er toe gehouden zijn de beroeps- en gedragsregels van de balie van de lidstaat van ontvangst in acht te nemen. De advocaat is verplicht zich ervan te vergewissen welke gedragsregels op een bepaalde activiteit van toepassing zijn.”

5.4 In de toelichting op dit artikel is aangegeven dat de bezoekende advocaat bij de hierboven genoemde buitengerechtelijke werkzaamheden is onderworpen aan de beroeps- én gedragsregels van de lidstaat van ontvangst. De beperking die volgt uit artikel 16f Advocatenwet wordt hier grotendeels weggenomen door het woord “onverminderd”:

“Ten aanzien van andere werkzaamheden dan die bedoeld onder (a) blijft de advocaat onderworpen aan de voorwaarden en beroeps- en gedragsregels van de lidstaat van herkomst, onverminderd zijn of haar verplichting tot inachtneming van de beroeps- en gedragsregels, van welke oorsprong dan ook, die in de lidstaat van ontvangst van toepassing zijn, met name die betreffende de onverenigbaarheid van het uitoefenen van beroepsmatige werkzaamheden met het verrichten van andere werkzaamheden in die lidstaat, het beroepsgeheim, de betrekkingen met andere advocaten, het verbod tot bijstand door een en dezelfde advocaat aan partijen met tegenstrijdige belangen en publiciteit. Laatstgenoemde regels zijn slechts van toepassing indien zij in acht kunnen worden genomen door een niet in de lidstaat van ontvangst gevestigde advocaat en voor zover de inachtneming van die regels objectief gerechtvaardigd is ten einde in die lidstaat de correcte uitoefening van de werkzaamheden van advocaten, de waardigheid van het beroep en de inachtneming van bovenbedoelde regels inzake onverenigbaarheid te waarborgen.”

5.5 De raad oordeelt dat van bezoekende advocaten, indien zij optreden in Nederland, op grond van de Gedragscode, meer in bijzonder artikel 2.4, mag worden verwacht dat zij de beroeps- en gedragsregels van de lidstaat van ontvangst in acht nemen.

5.6 Op een (buitenlandse) advocaat in een andere hoedanigheid zijn de gedragsregels voor advocaten niet van toepassing. De tuchtrechter dient dan slechts te toetsen aan de norm of de advocaat zich bij de vervulling van zijn andere functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

5.7 De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Klaagster heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd in welk belang zij rechtstreeks is of kan worden getroffen. Klaagsters stelling dat zij belang heeft bij het indienen van een klacht nu zij, op het moment dat zij nog mede-vereffenaar was van de nalatenschap, tot taak had de urenspecificaties van verweerder te controleren en verweerder jarenlang heeft geweigerd urenspecificaties te overhandigen, wordt door de raad daartoe onvoldoende geacht. Verweerder is op grond van artikel 4:208 juncto artikel 4:210 BW namelijk slechts verantwoording verschuldigd aan de rechter-commissaris. De klachtonderdelen a en b zijn naar het oordeel van de raad dan ook niet-ontvankelijk.

5.8 Ten overvloede overweegt de raad dat een inhoudelijke toetsing door de raad aan de norm of de advocaat zich bij de vervulling van zijn andere functie  zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, zou leiden, nu verweerder als vereffenaar slechts aan de rechter-commissaris verantwoording dient af te leggen en het Burgerlijk Wetboek de middelen biedt om aan de rechter-commissaris het bestreden handelen en het gestelde nalaten voor te leggen. Van enig excessief karakter van het in rekening gebrachte loon als vereffenaar is daarnaast feitelijk niet gebleken. De rechter-commissaris heeft immers het (voorschot op het) loon (telkens) vastgesteld. De raad treedt niet in de beoordeling daarvan.

5.9 Eveneens ten overvloede overweegt de raad dat de klachten over het onconfraterneel gedrag, bestaande uit het niet beantwoorden van verzoeken van klaagster over het specificeren van het door de vereffenaar genoten loon eveneens zou worden getoetst aan de Gedragscode (artikel 5.1) in samenhang met de hiervoor beschreven jurisprudentiële norm. De raad is van oordeel dat het gestelde handelen en nalaten van verweerder niet los kan worden gezien van diens functioneren als vereffenaar. Slechts voor zover hij in die functie geacht moet worden zijn taak niet behoorlijk te hebben uitgeoefend of zich zou hebben misdragen, zou een klacht gegrond kunnen zijn. Voor de vaststelling van onbehoorlijk optreden en/of misdragingen is echter onvoldoende gesteld respectievelijk gebleken.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.10 Op grond van het Nederlandse tuchtrecht stond het verweerder vrij een klacht tegen klaagster in te dienen, nu iedere advocaat aan tuchtrechtspraak is onderworpen. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder de deken heeft voorgelogen. Integendeel; uit de beslissing van 25 augustus 2014 van het Hof van Discipline volgt dat het hof van oordeel is dat klaagster jegens verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart de klachtonderdelen a en b niet-ontvankelijk en klachtonderdeel c ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2014.

griffier voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Rotterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl

 

Meer informatie

Acties

Meta gegevens