Deze pagina is opgeslagen in de Recht.nl cache op 17/06/2016 om 16:06 |
Gepubliceerd op 13-06-2016
Op 3 juni jl. heeft de Hoge Raad het arrest Rabobank/Reuser gewezen. De link naar dit arrest treft u hier. Het arrest is van groot belang voor leveranciers en financiers van ondernemingen met grote voorraadposities, zoals bijvoorbeeld winkelketens. Tijdens een faillissement van dergelijke winkelketens – denkt u bijvoorbeeld aan de recente faillissementen van V&D, Perry Sport en Mexx – krijgt de aangestelde curator te maken met een interessante discussie over de botsende rechten van de leveranciers en de financier van de winkelketen. In deze bijdrage zal ik nader ingaan op deze discussie en de gevolgen daarvan.
De leverancier
Nagenoeg elke leverancier zal zijn zaken onder eigendomsvoorbehoud hebben geleverd aan de winkelketen. Dit eigendomsvoorbehoud houdt kortgezegd in dat de eigendom van de geleverde zaken pas overgaat op de winkelketen, nadat deze de volledige koopsom heeft voldaan. Tot dat moment is de leverancier slechts voorwaardelijk eigenaar van de geleverde zaken. Als de winkelketen verzuimt de koopsom te betalen, kan de leverancier de geleverde zaken als eigenaar opeisen.
De financier
De financier zal op zijn beurt zekerheidsrechten hebben bedongen van de winkelketen. In dat kader zal de winkelketen ten behoeve van de financier onder meer een pandrecht hebben gevestigd op zijn huidige en toekomstige voorraden en inventaris. Indien de winkelketen zijn verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst niet meer nakomt, kan de financier zich verhalen op de verpande voorraden en inventaris.
De curator
Als de winkelketen niet langer kan voldoen aan zijn verplichtingen tegenover de leverancier, de financier en zijn overige schuldeisers, is een faillissement onvermijdelijk. Indien de curator van de winkelketen vervolgens vaststelt dat de waarde van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken aanzienlijk hoger is dan de nog openstaande koopsom, zal hij het resterende deel van de koopsom in de regel aan de leverancier voldoen. Op deze wijze verkrijgt de gefailleerde winkelketen immers alsnog de onvoorwaardelijke eigendom en kan de curator de ‘overwaarde’ van deze zaken te gelde maken.
De vraag is echter of deze overwaarde ten gunste van de faillissementsboedel of ten gunste van de financier als pandhouder komt.
De discussie
In de juridische literatuur was tot voor kort een discussie gaande over de vraag of de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken ook ‘onder het bereik’ van voornoemd pandrecht van de financier vallen. Tot het moment dat de volledige koopsom is voldaan, is de winkelketen immers slechts voorwaardelijk eigenaar van deze zaken. In de literatuur zijn twee visies te onderscheiden.
Bij visie 1 komt de financier als verliezer uit de bus en loopt hij de overwaarde van de geleverde zaken mis. Door het uitspreken van het faillissement verliest de winkelketen immers de bevoegdheid om over zijn vermogen te beschikken en is hij dan ook niet meer in staat om rechtsgeldig een pandrecht te vestigen. Indien de curator overgaat tot betaling van de resterende koopsom aan de leverancier, wordt de gefailleerde winkelketen onvoorwaardelijk eigenaar van de geleverde zaken. Door het verlies van beschikkingsbevoegdheid vallen deze zaken echter niet onder het pandrecht van de financier. De overwaarde komt dan ook ten goede aan de faillissementsboedel. Het mag geen verrassing zijn dat de curator van de winkelketen zich bij de aanhangers van visie 1 zal aansluiten.
Bij visie 2 komt de financier wel als winnaar uit de strijd. Het pandrecht van de financier is immers – al vóór het faillissement – rechtsgeldig komen te rusten op de voorwaardelijke eigendom van de geleverde zaken. Hierdoor ontsnapt de financier aan de gevolgen van het hierboven beschreven verlies van beschikkingsbevoegdheid. Als de curator vervolgens de resterende koopsom aan de leverancier voldoet, groeit het voorwaardelijke eigendomsrecht onder de vleugels van het reeds gevestigde pandrecht uit tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht op de geleverde zaken. Nu de overwaarde zo ten gunste aan de financier komt, is de financier bij de aanhangers van visie 2 te vinden.
De Hoge Raad
In het arrest Rabobank/Reuser heeft de Hoge Raad – kort gezegd – geoordeeld dat de verkrijger van onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken in staat is om rechtsgeldig een pandrecht te vestigen op zijn voorwaardelijke eigendomsrecht. Hiermee kiest de Hoge Raad voor visie 2. Hoewel de juridische onderbouwing van dit oordeel bijzonder interessant is, verwijs ik hiervoor naar de rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3 van het arrest. In deze bijdrage wens ik namelijk nog kort in te gaan op enkele praktische gevolgen van het arrest.
De gevolgen
Ten eerste is het arrest van de Hoge Raad ‘goed nieuws’ voor de Nederlandse economie. Nu financiers weten dat de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken ook onder het bereik van hun pandrechten vallen, zullen zij bereid zijn en blijven om ondernemingen met grote voorraadposities te financieren. Als de Hoge Raad visie 1 had gevolgd, zouden hun pandrechten amper nog iets waard zijn. Hierdoor zouden ondernemingen met de grote voorraadposities veel lastiger financieringen kunnen verkrijgen.
Financiers dienen er echter wel op bedacht te zijn dat het arrest Rabobank/Reuser niet tot gevolg heeft dat pandrechten op voorraad en inventaris ‘automatisch’ ook op onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken komen te rusten. Hiervoor is immers vereist dat uit de uitleg van de pandakte of de algemene voorwaarden voor verpanding volgt dat ook voorwaardelijke eigendom wordt verpand. De financier in het arrest had dit gelukkig expliciet opgenomen in zijn algemene voorwaarden voor verpanding. Financiers doen er dus goed aan hun financiersdocumentatie nauwkeurig te controleren en, zo nodig, aan te (laten) vullen.
Ten slotte geldt dat – als in faillissement nog een klein deel van de koopsommen van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken openstaat – een financier geneigd zal zijn om dit deel namens gefailleerde aan de leveranciers te betalen. Volgens visie 2 én de Hoge Raad komt de overwaarde van de geleverde zaken zo immers aan de financier toe. Naar mijn mening is een financier voor het verrichten van bovenstaande betalingen afhankelijk van de curator. Deze kan – mede aan de hand van de administratie van gefailleerde – relatief eenvoudig achterhalen of de eigendomsvoorbehouden van de betreffende leveranciers rechtsgeldig zijn overeengekomen en welk deel van de koopsommen nog openstaat. Het is mijn verwachting dat curatoren voor deze ‘beoordelingswerkzaamheden’ een boedelbijdrage van de financier zullen bedingen.
Voor vragen en/of opmerkingen naar aanleiding van deze bijdrage kunt u zich wenden tot:
Mathijs Algra
Vakgroep Insolventie & Herstructurering
algra@bierman.nl
publicaties filteren