Logo

ENVIR ADVOCATEN

Keizersgracht 451-1V, 1017 DK Amsterdam
Postbus 10012, 1001 EA Amsterdam

T +31 20 737 20 66
F +31 20 796 92 22

Beperkt beroep beheerplan Nbw

Terug naar overzicht

Een beheerplan kan slechts op beperkte onderdelen in rechte worden aangevochten. Dat wordt in deze noot nader toegelicht.

Marieke Kaajan schreef in Milieu en Recht 2015/21 de volgende noot onder ABRvS 24 september 2014, nr. 201311492. 

1.         Deze uitspraak is, naast een eerdere uitspraak van 28 mei 2014 (nr. 201310448/1/R2), een van de weinige uitspraken waarin ingegaan wordt op art. 39, lid 2, Nbw 1998. Reeds daarom is deze uitspraak het vermelden waard. De conclusies van de ABRvS zijn overigens niet erg opmerkelijk; deze passen precies in de systematiek van art. 39, lid 2, Nbw 1998.

2.         Art. 39, lid 2, Nbw 1998 – geldend sinds 1 januari 2013 – bepaalt dat een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een beheerplan uitsluitend betrekking heeft op de beschrijvingen van handelingen die het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, en de daarbij in voorkomend geval aangegeven voorwaarden en beperkingen. Anders gezegd: het beroep kan zich alleen richten tegen de niet-beheermaatregelen (lees: de gewone projecten en andere handelingen), die door opname in het beheerplan op grond van art. 19d, lid 2, Nbw 1998 op voorhand vergunningvrij zijn of, zoals de ABRvS in deze uitspraak verduidelijkt, tegen de weigering om dergelijke handelingen in een beheerplan op te nemen.

3.         De achtergrond van deze bepaling is dat het beheerplan wordt opgesteld ter uitvoering van de op een lidstaat rustende verplichting om, op grond van art. 6, lid 1 en lid 2, Habitatrichtlijn, instandhoudings- en passende maatregelen te treffen ter bevordering en behoud van de kwaliteit van een Natura 2000-gebied. Daar waar een lidstaat (beleids)vrijheid heeft ten aanzien van de inhoud en omvang van deze maatregelen – en slechts in uitzonderlijke gevallen gedwongen kan worden te kiezen voor concreet omschreven maatregelen (Rb. Den Haag 5 juni 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2166) – verbaast het niet dat in de Nbw 1998 is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen de in een beheerplan gemaakte keuze van de te treffen maatregelen.

4.         In beide procedures acht de ABRvS zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. In de uitspraak van 24 september was het beroep, onder andere, gericht tegen het ontbreken van een zekerstelling van het vergoeden van schade veroorzaakt door ganzen en smienten. Zonder twijfel kan de ABRvS zich in dat geval onbevoegd verklaren. Die twijfel is er deels wel bij de uitspraak van 28 mei, maar dat komt waarschijnlijk met name door een onduidelijke beroepsgrond van appellante. Appellante, die tot eind 2013 een camping in het Natura 2000-gebied exploiteerde, voerde in die procedure aan dat in het beheerplan ten onrechte rekening was gehouden met een beëindiging van haar activiteiten (een camping). Daarmee zou haar belang ten onrechte ondergeschikt zijn gemaakt aan het halen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied. De ABRvS beschouwt het beroep van appellante als zijnde gericht tegen het deel van het beheerplan waarin is beschreven welke instandhoudingsmaatregelen dienen te worden getroffen. De daaropvolgende conclusie dat de ABRvS onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen is, gelet op art. 39, lid 2, Nbw 1998 dan een logische. Maar uit de uitspraak kan niet eenvoudig worden afgeleid of de ABRvS deze beroepsgrond terecht heeft aangemerkt als een beroepsgrond tegen het beleid in het beheerplan. Met een beetje goede wil had, tenminste voor zover blijkt uit de uitspraak, in het beroep ook gelezen kunnen worden dat het gebruik als camping ten onrechte niet in het beheerplan was opgenomen. Dan was de ABRvS wel bevoegd geweest van het beroep kennis te nemen. Het beroep zou in die situatie overigens waarschijnlijk geen kans van slagen hebben gehad. Uit de uitspraak volgt immers dat in het beheerplan was bepaald dat het gebruik van appellante tot de beëindiging van de camping vergunningvrij is én dat appellante dit gebruik eind 2013 daadwerkelijk had gestaakt, zodat appellante dan geen belang zou hebben gehad bij haar beroep.