Beleidsmakers en bestuursorganen opgelet: voortaan altijd bezien of het handelen overeenkomstig beleid in een concreet geval niet tot onevenredige gevolgen leidt

11/1/2016

Een bestuursorgaan moet handelen overeenkomstig de vastgestelde beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Volgens vaste rechtspraak (o.m. ABRvS 16 februari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS6225) kon van bijzondere omstandigheden slechts sprake zijn indien het ging om bijzondere omstandigheden die niet reeds in de beleidsregel waren verdisconteerd en waarvan strikte navolging zou leiden tot een uitkomst die niet was beoogd.

Bij uitspraak van 26 oktober 2016 (ABRvS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840) is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - anders dan voorheen - van oordeel dat omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, niet enkel daarom buiten beschouwing kunnen worden gelaten.

In de praktijk blijkt dat ook al heeft het betrokken bestuursorgaan bij het opstellen van de beleidsregel deze omstandigheden bezien, het daarmee niet heeft kunnen voorzien of deze omstandigheden alleen of tezamen in een concreet geval niettemin tot onevenredige gevolgen leiden. Het bestuursorgaan dient derhalve alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Het is dus in eerste instantie aan het bestuursorgaan (en niet de rechter) om de vraag te beantwoorden of de desbetreffende omstandigheden tezamen bezien tot de conclusie leiden dat bijzondere omstandigheden bestaan.