23 december 2016
Nieuwsbrief BAT December 2016
De feiten
Aabo Trading Deventer B.V. (Aabo) hield zich bezig met dakbedekkingswerkzaamheden. Zij leverde diensten aan B B.V. Enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap was A B.V. Nadat B B.V. in gebreke was gebleven met de voldoening van de facturen van Aabo voor afgerond € 13.000, heeft Aabo de bestuurder van A B.V. aangesproken tot betaling van de facturen. Vervolgens is B B.V. gefailleerd.
Aabo stelt dat de bestuurder verantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering van B B.V. en dat hij deze onderneming doelbewust en opzettelijk verder dan nodig in financieel gevaar heeft gebracht door een lange periode met een externe opdrachtgever te werken zonder enige juridische schriftelijke overeenkomst. Daarnaast verwijt Aabo de bestuurder dat hij een bestelling bij haar heeft gedaan terwijl B B.V. toen al in zwaar weer verkeerde. De bestuurder wist dan ook, althans behoorde te weten dat B B.V. haar verplichtingen jegens Aabo niet zou kunnen nakomen en Aabo daardoor schade zou lijden, aldus Aabo. Aabo verwijt de bestuurder tot slot dat hij een nieuwe vennootschap heeft opgericht die de activiteiten van B B.V. heeft gekocht uit het faillissement van B B.V., met de kennelijke bedoeling om Aabo’s vordering onbetaald te laten.
Het verloop van de procedure
In eerste aanleg is de vordering van Aabo tegen de bestuurder toegewezen. Hiertegen is de bestuurder in hoger beroep gegaan. Bij uitspraak van 29 november 2016 oordeelt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden anders en beslist het dat de bestuurder in kwestie niet aansprakelijk is jegens Aabo. [1]
De oordeel van het hof
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Dit is alleen anders als de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat is onder andere aan de orde indien een bestuurder bij het aangaan van de verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Dit is de zogeheten Beklamelnorm. [2]
Het hof pas deze norm toe op de feiten. Het hof acht de bestuurder niet aansprakelijk voor het feit dat B B.V. een lange periode werkzaamheden heeft uitgevoerd voor een externe opdrachtgever zonder schriftelijke opdracht. Daarbij wordt betrokken dat werken zonder schriftelijk overeenkomst in de aannemerij gebruikelijk is en dat opdrachtnemers langs die weg hun kansen vergroten om de betreffende opdrachten daadwerkelijk te verkrijgen. Bovendien had B B.V. hierdoor reeds werkzaamheden verricht voor een bedrag van € 30.000, welk bedrag op enigerlei wijze zou moeten worden betaald.
Ook acht het hof het niet bewezen dat de bestuurder kan worden aangerekend dat het duidelijk was dat B B.V. de facturen van Aabo niet zou kunnen betalen en dat Aabo bovendien geen verhaal zou vinden. Dit, hoewel wel aan te nemen viel dat B B.V. voor haar liquiditeit sterk afhankelijk was van de externe opdrachtgever. Hier wordt de bestuurder dus het voordeel van de twijfel gegeven. Voor het hof speelt hierbij een rol dat de verplichting jegens Aabo ten bedrage van € 13.000 een relatief klein bedrag is in verhouding tot de omzet van B B.V. Aldus valt de bestuurder geen persoonlijk ernstig verwijt te maken. Dit is in lijn met de door de Hoge Raad gedane uitspraken waarin de bestuurder slechts onder bijzondere omstandigheden in privé aansprakelijk is voor schulden van de vennootschap. Hiermee wil de Hoge Raad voorkomen dat bestuurders al te snel in de kramp schieten als het tij tegen zit. Uitgangspunt is dat zij zaken moeten kunnen doen zonder dat zij het gevoel hebben in privé door crediteuren besprongen te worden. Dat zou niet goed zijn voor de handel.
Tot slot acht het hof de bestuurder niet aansprakelijk voor het feit dat hij een vennootschap heeft opgericht die de activiteiten van B B.V. uit het faillissement heeft gekocht en vervolgens heeft voortgezet. Voor het hof is daarbij een relevant gegeven dat niet kan worden vastgesteld dat de bestuurder in de aanloop naar het faillissement heeft aangestuurd op het overhevelen van de business van B B.V. naar de nieuwe vennootschap om aldus schuldeisers in de kou te laten staan. Sterker: de bestuurder heeft het hof ervan weten te overtuigen dat hij de nieuwe vennootschap heeft opgericht voor een ander doel, namelijk ter uitbreiding van de activiteiten. Het enkele feit dat de activiteiten worden voortgezet vanaf hetzelfde adres door een vennootschap die dezelfde doelomschrijving kent, verandert dat oordeel niet.
Uit de uitspraak van het hof blijkt maar weer eens dat bestuurders niet snel aansprakelijk zijn. Daar waar in het kader van of kort voorafgaand aan een faillissement een herstructurering plaatsvindt binnen de groep is ook dat niet per sé reden voor bestuurdersaansprakelijkheid, zeker niet daar waar zakelijke redenen ten grondslag liggen aan de herstructurering.