Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden

De gerechtsvergadering van de Hoge Raad der Nederlanden,

Besluit:

  • 1. vast te stellen de tekst van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden, zoals gehecht aan dit besluit;

  • 2. te bepalen dat dit procesreglement in werking treedt op 1 maart 2017;

  • 3. in te trekken per 1 maart 2017:

    • a. het Bijzonder reglement betreffende de tijdstippen waarop de zittingen van de Hoge Raad worden gehouden, vastgesteld op 21 mei 2003 en nadien gewijzigd op 10 december 2013;

    • b. het Rolreglement van de civiele kamer (tot 30 juni 2012), zoals vastgesteld op 21 mei 2003 en in werking getreden op 1 september 2003;

    • c. het Reglement rekestzaken van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden (tot 30 juni 2012), zoals vastgesteld op 20 december 2010 en in werking getreden op 1 januari 2011;

    • d. het Rolreglement van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden (per 1 juli 2012), zoals vastgesteld op 21 mei 2003, nadien gewijzigd op 28 maart 2012 – in verband met de inwerkingtreding van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie – en in werking getreden op 1 juli 2012;

    • e. het Reglement rekestzaken van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden (per 1 juli 2012), zoals vastgesteld op 20 december 2010, nadien gewijzigd op 28 maart 2012 – in verband met de inwerkingtreding van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en in werking getreden op 1 juli 2012;

    • f. het Reglement prejudiciële vragen van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden, zoals vastgesteld op 28 maart 2012 en in werking getreden op 1 juli 2012;

    • g. het Procesreglement van de strafkamer van de Hoge Raad 2013, zoals vastgesteld op 10 december 2013;

    • h. de Procesregeling prejudiciële vragen aan de belastingkamer van de Hoge Raad der Nederlanden, zoals vastgesteld op 15 februari 2016 en in werking getreden op 28 mei 2016;

  • 4. te bepalen dat dit besluit en de tekst van het procesreglement voor 1 maart 2017 in de Staatscourant worden gepubliceerd.

Den Haag, 26 januari 2017

De president, M.W.C. Feteris

De griffier, J. Storm

PROCESREGLEMENT HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Vastgesteld door de gerechtsvergadering van de Hoge Raad der Nederlanden op 26 januari 2017

INHOUDSOPGAVE

1.

Algemene bepalingen

1.1

Inwendige dienst

1.2

Zaaksbehandeling en uitspraken

   

2.

Het webportaal van de Hoge Raad

2.1

Begripsbepalingen

2.2

Toegang tot het webportaal van de Hoge Raad

2.3

Gebruik webportaal van de Hoge Raad

   

3.

Civiele zaken

3.1

Vorderingszaken

3.2

Verzoekzaken

3.3

Prejudiciële vragen aan de civiele kamer van de Hoge Raad

3.4

Dagvaardingszaken

3.5

Verzoekschriftzaken

   

4.

Strafzaken

   

5.

Belastingzaken

5.1

Prejudiciële vragen aan de belastingkamer van de Hoge Raad

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1.1 Inwendige dienst

(Gereserveerd)

Paragraaf 1.2 Zaaksbehandeling en uitspraken

  • 1.2.1. Uitspraken van de civiele kamer en de belastingkamer worden gedaan op vrijdag om 10.00 uur. Uitspraken van de strafkamer worden gedaan op dinsdag om 12.30 uur.

  • 1.2.2. De enkelvoudige civiele kamer behandelt aanhangige zaken, schriftelijk of digitaal, op vrijdag om 10.00 uur. De enkelvoudige strafkamer behandelt aanhangige zaken op dinsdag om 12.30 uur.

  • 1.2.3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2.1 en artikel 1.2.2 worden geen uitspraken gedaan en worden aanhangige zaken niet behandeld op een dag die valt op een in artikel 3, eerste lid, van de Algemene termijnenwet genoemde algemeen erkende feestdag.

  • 1.2.4. De president kan, gehoord de procureur-generaal, bepalen dat er evenmin uitspraken worden gedaan of aanhangige zaken worden behandeld op andere dagen, waaronder begrepen de met een algemeen erkende feestdag gelijkgestelde dagen als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, van de Algemene termijnenwet.

  • 1.2.5. Uiterlijk 1 oktober van elk kalenderjaar wordt het in artikel 1.2.4 bedoelde besluit gepubliceerd.

Paragraaf 1.3 Openingstijden

  • 1.3.1. De centrale balie is geopend van maandag tot en met vrijdag van 08.30 tot 12.00 uur en van 13.00 tot 16.30 uur.

  • 1.3.2. De griffies van de onderscheiden kamers zijn telefonisch bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 08.30 tot 12.00 uur en van 13.00 tot 16.30 uur.

  • 1.3.3. Voor zaken waar recht op inzage bestaat, kan inzage plaatsvinden tijdens de openingstijden van de centrale balie, nadat daartoe met de griffie van de desbetreffende kamer een afspraak is gemaakt.

  • 1.3.4. De artikelen 1.2.3 en 1.2.4 zijn van overeenkomstige toepassing op de openingstijden van de centrale balie en de griffies van de onderscheiden kamers.

HOOFDSTUK 2 HET WEBPORTAAL VAN DE HOGE RAAD

Paragraaf 2.1 Begripsbepalingen

  • 2.1.1 In dit hoofdstuk wordt, voor zover niet anders is bepaald, verstaan onder:

    • a. Procesdeelnemer: een partij, een belanghebbende of een procesvertegenwoordiger in een procedure bij de Hoge Raad.

    • b. Procesvertegenwoordiger: een advocaat bij de Hoge Raad, een advocaat, een professioneel gemachtigde of een gemachtigde.

    • c. Proceshandeling: de handeling die ingevolge een wettelijk of ander voorschrift of een rechterlijke beslissing door een procesdeelnemer wordt verricht in een procedure bij de Hoge Raad.

    • d. Webportaal: de beveiligde digitale omgeving waarin procesdeelnemers toegang hebben tot het digitaal systeem van de Hoge Raad.

    • e. Inlogmiddel: een inlogmiddel dat bij of krachtens de wet is toegelaten voor de toegang tot het webportaal.

    • f. Herkenningsnummer: een aan een inlogmiddel gekoppelde identificatie.

    • g. Website: de website van de Hoge Raad.

    • h. Digitaal systeem: het digitale systeem voor gegevensverwerking van de Hoge Raad, waarin zaaks- en persoonsgegevens worden geregistreerd, berichten worden geplaatst en verzonden, proceshandelingen worden verricht en stukken ter beschikking worden gesteld.

    • i. Toegangscode: de door de Hoge Raad verstrekte code waarmee een procesdeelnemer toegang kan krijgen tot een zaak.

    • j. Digitaal dossier: het geheel van zaakgegevens, persoonsgegevens en de door procesdeelnemers en (medewerkers van) de Hoge Raad in een zaak ingediende, geplaatste, en verzonden documenten en berichten.

    • k. Zaakgegevens: registratieve gegevens van de zaak in cassatie en in de voorgaande instanties.

    • l. Bericht: een mededeling in het digitaal systeem.

    • m. Document: een digitaal bestand dat een procesdeelnemer meezendt als bijlage bij een bericht aan de Hoge Raad of een door de Hoge Raad in het digitale dossier geplaatst digitaal bestand.

Paragraaf 2.2 Toegang tot het webportaal van de Hoge Raad

  • 2.2.1. Een procesdeelnemer die ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is in een procedure bij de Hoge Raad digitaal te procederen, maakt daartoe gebruik van het webportaal van de Hoge Raad.

  • 2.2.2. Een procesdeelnemer heeft toegang tot het webportaal als hij beschikt over een inlogmiddel.

  • 2.2.3. Een procesdeelnemer die een proceshandeling wil verrichten in het webportaal, dient te beschikken over het daartoe vereiste inlogmiddel.

  • 2.2.4. Een procesdeelnemer heeft in het webportaal toegang tot het digitaal dossier in de aanhangige zaak waarin hij procesdeelnemer is als zijn herkenningsnummer bij de Hoge Raad bekend is, tenzij die toegang is beperkt bij of krachtens wettelijk voorschrift, ingevolge een voorschrift in een procesreglement, of ingevolge een rechterlijke beslissing.

  • 2.2.5. Een procesdeelnemer die toegang heeft tot het webportaal, is verantwoordelijk voor de naleving van de bij of krachtens de Wet Bescherming Persoonsgegevens gestelde voorschriften.

Paragraaf 2.3 Gebruik webportaal van de Hoge Raad

  • 2.3.1. Een procesdeelnemer die ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is in een procedure bij de Hoge Raad digitaal te procederen, verricht alle proceshandelingen in het webportaal van de Hoge Raad.

  • 2.3.2. Een procesdeelnemer die ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is in een procedure bij de Hoge Raad digitaal te procederen, zendt berichten en documenten aan de Hoge Raad digitaal via het webportaal. Documenten voldoen aan de technische eisen die zijn vermeld op de website van de Hoge Raad.

  • 2.3.3. Een procesdeelnemer levert documenten in het webportaal aan als afzonderlijke digitale bestanden.

  • 2.3.4. Voorafgaand aan plaatsing in het digitaal dossier van een in het webportaal ontvangen document, converteert de Hoge Raad het document naar een formaat zoals vermeld op de website van de Hoge Raad. In het digitaal dossier worden alleen berichten en geconverteerde documenten geplaatst.

  • 2.3.5. Een procesdeelnemer kan in het digitaal dossier zaakgegevens, berichten en documenten inzien.

  • 2.3.6. Een procesdeelnemer kan in het webportaal berichten en documenten downloaden.

  • 2.3.7. Een procesdeelnemer die in het webportaal een bericht, al dan niet voorzien van een document, heeft verstuurd, kan in het webportaal een ontvangstbevestiging downloaden.

  • 2.3.8. Het dossier van de zaak in de vorige instantie(s) wordt in het digitaal dossier getoond indien dat dossier door die instantie(s) in digitale vorm aan de Hoge Raad ter beschikking is gesteld.

  • 2.3.9. Na de einduitspraak van de Hoge Raad is het digitaal dossier nog zes maanden in het webportaal toegankelijk.

HOOFDSTUK 3 CIVIELE ZAKEN

Paragraaf 3.1 Vorderingszaken

3.1.1 Reikwijdte
  • 3.1.1.1. Deze paragraaf heeft betrekking op de wijze van procederen en de voortgang van het geding in cassatie in alle vorderingszaken waarop van toepassing is het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals gewijzigd bij de Wetten van 13 juli 2016, Stb. 2016, 288, 2016, 289 en 2016, 290.

3.1.2 Onvoorziene gevallen
  • 3.1.2.1 In alle gevallen waarop deze paragraaf betrekking heeft en waarin deze paragraaf niet voorziet, beslist de enkelvoudige civiele kamer, gehoord de procureur-generaal, overeenkomstig de eisen van een goede procesorde, zo mogelijk nadat de betrokken partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze kenbaar te maken.

3.1.3 Algemene aspecten van de zaaksbehandeling
  • 3.1.3.1. De enkelvoudige civiele kamer behandelt de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op de vrijdagen zoals vermeld in hoofdstuk 1 van dit reglement om 10.00 uur. Op de voorafgaande werkdag ligt dit overzicht vanaf 15.00 uur ter inzage bij de centrale balie van de Hoge Raad.

  • 3.1.3.2. De beslissingen van de enkelvoudige civiele kamer worden aangetekend op het in artikel 3.1.3.1 bedoelde overzicht, tenzij hierna anders is bepaald of de enkelvoudige civiele kamer op verzoek van de procureur-generaal, van partijen of ambtshalve besluit dat een beslissing schriftelijk zal worden genomen. Het overzicht waarop die beslissingen zijn aangetekend, ligt op de vrijdagen zoals vermeld in hoofdstuk 1 van dit reglement vanaf 15.00 uur ter inzage bij de centrale balie van de Hoge Raad.

  • 3.1.3.3. De enkelvoudige civiele kamer kan zaken ter verdere behandeling en beslissing verwijzen naar de meervoudige kamer.

  • 3.1.3.4. Berichten en documenten die strekken tot het verrichten van een proceshandeling op een vrijdag zoals vermeld in hoofdstuk 1 van dit reglement, worden in het webportaal geplaatst bij voorkeur op de voorafgaande werkdag vóór 15.00 uur, doch uiterlijk op de desbetreffende vrijdag vóór 10.00 uur.

  • 3.1.3.5. Berichten en documenten ter voorbereiding van een door de enkelvoudige civiele kamer op een vrijdag zoals vermeld in hoofdstuk 1 van dit reglement te nemen beslissing, waaronder (schriftelijke) verzoeken, worden in het webportaal geplaatst bij voorkeur vóór 15.00 uur op de voorafgaande werkdag, doch uiterlijk vóór 10.00 uur op de desbetreffende vrijdag.

3.1.4 Aanbrengen van een zaak
  • 3.1.4.1. Het aanbrengen van een nieuwe zaak geschiedt door indiening van de procesinleiding in het webportaal.

  • 3.1.4.2. Bij de procesinleiding worden gevoegd:

    • a. de uitspraak of uitspraken waartegen beroep in cassatie wordt ingesteld;

    • b. de uitspraak of uitspraken in eerste aanleg;

    • c. de aanbiedingsbrief, waarvan een model als bijlage aan dit reglement is gehecht;

    • d. in voorkomend geval: een afschrift van het bewijs van toevoeging.

  • 3.1.4.3. Uitspraken uit de vorige instanties zijn niet voorzien van aantekeningen of markeringen van anderen dan van die instantie.

  • 3.1.4.4. In de procesinleiding wordt de verweerder, bij de aanduiding van de toepasselijke termijn waarbinnen hij kan verschijnen (respectievelijk artikelen 30a, derde lid, onder c, 115 en 116 Rv), erop gewezen dat de enkelvoudige civiele kamer de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, behandelt op vrijdagen zoals vermeld in hoofdstuk 1 van dit reglement om 10.00 uur.

  • 3.1.4.5. Na ontvangst van de procesinleiding plaatst de griffier een oproepingsbericht als bedoeld in art. 111 lid 1 Rv in het webportaal en plaatst de griffier de zaak als nieuwe zaak op het overzicht van zaken dat op de eerstvolgende vrijdag als vermeld in hoofdstuk 1 van dit reglement om 10.00 uur wordt behandeld.

3.1.5 Niet verschijnen van een of meer verweerders
  • 3.1.5.1. Indien een verweerder niet verschijnt op de dag waarop hij ten laatste kan verschijnen, wordt een datum bepaald voor conclusie op verstek. Deze datum ligt vier weken na de dag waarop de verweerder ten laatste kan verschijnen.

  • 3.1.5.2. Het bericht dat zich voor de verweerder een advocaat bij de Hoge Raad stelt, is van belang voor de voorbereiding van de conclusie van de procureur-generaal omtrent verstekverlening, die wordt genomen op een vrijdag zoals vermeld in hoofdstuk 1 van dit reglement. Daarom dient dat bericht in het webportaal te worden geplaatst zo spoedig mogelijk nadat die advocaat bij de Hoge Raad ermee bekend is dat hij zich in de zaak zal stellen.

  • 3.1.5.3. Indien de procureur-generaal concludeert tot het verlenen van verstek, beslist de enkelvoudige civiele kamer in beginsel dadelijk.

    Indien de procureur-generaal schriftelijk concludeert, kan iedere in cassatie verschenen partij op de voet van artikel 44 lid 3 Rv binnen twee weken nadien een reactie op die conclusie geven.

    In de gevallen die zich niet lenen voor een dadelijke beslissing op het gevraagde verstek beslist de enkelvoudige civiele kamer schriftelijk of verwijst zij de zaak naar de meervoudige kamer voor het wijzen van arrest.

    Weigering van het verstek geschiedt slechts bij arrest van de meervoudige kamer.

  • 3.1.5.4. Een advocaat bij de Hoge Raad die een niet verschenen verweerder bijstaat, kan in het webportaal van de Hoge Raad het verloop van de procedure volgen.

  • 3.1.5.5. Het bericht dat een advocaat bij de Hoge Raad het tegen een verweerder verleende verstek op de voet van artikel 418a in verbinding met artikel 142 Rv wenst te zuiveren, wordt in het webportaal geplaatst uiterlijk op een vrijdag vóór 10.00 uur. Die vrijdag dient te zijn gelegen ten minste vier weken voorafgaand aan de datum van de schriftelijke toelichting of het pleidooi indien (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep wordt ingesteld. Zuivering van het verstek kan wegens strijd met een goede procesorde worden geweigerd, bijvoorbeeld indien met die zuivering nodeloos is gewacht en door de zuivering van het verstek de gelijktijdigheid van het geven van een schriftelijke toelichting wordt verstoord.

3.1.6 Verweerschrift
  • 3.1.6.1. De verweerder die verschijnt en het verschuldigde griffierecht heeft voldaan, kan dadelijk zijn verweerschrift indienen.

  • 3.1.6.2. Wordt het verweerschrift niet dadelijk bij verschijning ingediend, dan wordt voor de indiening van het verweerschrift een termijn van vier weken verleend. Indiening geschiedt niet dan nadat de verweerder het verschuldigde griffierecht heeft voldaan.

3.1.7 Incidenteel beroep
  • 3.1.7.1. Gelijktijdig met de indiening van het verweerschrift kan incidenteel beroep worden ingesteld.

  • 3.1.7.2. De eisende partij in het principale beroep krijgt desgevraagd een termijn van ten hoogste vier weken voor verweerschrift in het incidentele beroep.

3.1.8 Art. 80a RO
  • 3.1.8.1. Indien aan de hand van de procesinleiding en de daarbij gevoegde berichten en documenten wordt geoordeeld dat geen toepassing wordt gegeven aan art. 80a RO, deelt de enkelvoudige civiele kamer, gehoord de procureur-generaal, dit mede in beginsel op de derde vrijdag volgend op de vrijdag na de indiening van de procesinleiding.

  • 3.1.8.2. In plaats van de in artikel 3.1.8.1 bedoelde mededeling kan de enkelvoudige civiele kamer, gehoord de procureur-generaal, mededelen dat aan de hand van de dossiers uit de vorige instantie(s) zal worden onderzocht of toepassing dient te worden gegeven aan artikel 80a RO. De enkelvoudige civiele kamer verleent aan de procureur-generaal een termijn van ten minste twee weken om blijk te geven van zijn standpunt over de toepasselijkheid van artikel 80a RO.

    Nadat het verweerschrift is ingediend, of, in voorkomend geval, nadat het verweerschrift in het incidentele cassatieberoep is genomen dan wel nadat verstek is verleend, alsmede nadat de procureur-generaal heeft blijk gegeven van zijn standpunt, verwijst de enkelvoudige civiele kamer de zaak naar de meervoudige kamer voor de beslissing over de toepassing van artikel 80a RO, tenzij de enkelvoudige civiele kamer overeenkomstig het standpunt van de procureur-generaal oordeelt dat artikel 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt.

  • 3.1.8.3. Indien de procureur-generaal in een schriftelijke conclusie van zijn standpunt heeft blijk gegeven, kunnen partijen op de voet van artikel 44 lid 3 Rv daarop schriftelijk commentaar geven binnen twee weken nadat die conclusie is genomen.

  • 3.1.8.4. De uitspraak waarin toepassing wordt gegeven aan artikel 80a RO wordt aangetekend op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken en geplaatst in het webportaal.

  • 3.1.8.5. Indien geen toepassing wordt gegeven aan artikel 80a RO, stelt de Hoge Raad de verschenen partijen in de gelegenheid om voort te procederen. Iedere verschenen partij kan de enkelvoudige civiele kamer verzoeken een datum te bepalen voor schriftelijke toelichting of pleidooi, of een datum voor een deels schriftelijke en deels mondeling bij pleidooi te geven toelichting.

3.1.9 Schriftelijke toelichting
  • 3.1.9.1. De schriftelijke toelichting dient, door partijen gelijktijdig, gegeven te worden op de daartoe bepaalde datum.

  • 3.1.9.2. De enkelvoudige civiele kamer kan aan beide partijen uitstel verlenen op grond van bijzondere omstandigheden, indien daarom door een partij of door beide partijen uiterlijk één week voor de vastgestelde datum gemotiveerd is verzocht.

  • 3.1.9.3. De inhoud van een in het webportaal geplaatste schriftelijke toelichting is niet vóór 10.00 uur op de voor het geven van de schriftelijke toelichting bepaalde datum zichtbaar.

  • 3.1.9.4. Na het geven van de schriftelijke toelichting krijgen partijen desgewenst gelegenheid tot gelijktijdige repliek en dupliek.

  • 3.1.9.5. Voor repliek en dupliek wordt een termijn van twee weken gegeven. Deze termijn kan alleen onder bijzondere omstandigheden worden verlengd.

  • 3.1.9.6. De inhoud van een in het webportaal geplaatste repliek of dupliek is niet vóór 10.00 uur op de voor repliek en dupliek bepaalde datum zichtbaar.

3.1.10 Pleidooi
  • 3.1.10.1. Partijen kunnen een (gemotiveerd) verzoek indienen tot het houden van een pleidooi. De pleidooien worden – na voorafgaand overleg met de procureur-generaal – bepaald op of omstreeks de datum waarop anders de datum voor de schriftelijke toelichting zou zijn vastgesteld.

  • 3.1.10.2. Voor de pleidooien wordt voor iedere partij ten hoogste dertig minuten gereserveerd. Indien de verwachting bestaat dat meer tijd nodig zal zijn, dient daartoe uiterlijk twee weken voor de datum van het pleidooi onder opgave van reden toestemming te worden gevraagd aan de voorzitter van de kamer ten overstaan waarvan het pleidooi wordt gehouden.

  • 3.1.10.3. Partijen krijgen tijdens de pleidooizitting de gelegenheid voor mondelinge repliek en dupliek.

3.1.11 Incidentele vorderingen
  • 3.1.11.1. Incidentele vorderingen worden ingesteld bij conclusie.

  • 3.1.11.2. De enkelvoudige civiele kamer geeft aan de verweerder in het incident desgevraagd een termijn van twee of vier weken voor verweerschrift in het incident.

  • 3.1.11.3. Behoudens bijzondere omstandigheden en onverminderd het bepaalde in artikel 415 lid 2 Rv wordt geen gelegenheid geboden voor schriftelijke toelichtingen.

  • 3.1.11.4. Na afronding van de procedure in het incident wordt de zaak een week aangehouden voor bepaling van de datum van de conclusie van de procureur-generaal.

  • 3.1.11.5. Nadat de procureur-generaal heeft geconcludeerd, wordt de zaak verwezen naar de meervoudige kamer voor de beslissing in het incident.

  • 3.1.11.6. Partijen kunnen op de voet van artikel 44 lid 3 Rv schriftelijk commentaar op de conclusie geven binnen twee weken nadat de conclusie is genomen.

3.1.12 Spoedbehandeling
  • 3.1.12.1. Indien partijen dat wensen, kan de procedure in cassatie worden verkort door de schriftelijke toelichtingen op te nemen in de procesinleiding en het verweerschrift. In een dergelijk geval zal de procureur-generaal zo spoedig mogelijk concluderen en zal de Hoge Raad zo spoedig mogelijk uitspraak doen.

  • 3.1.12.2. Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van een van de partijen kan de enkelvoudige civiele kamer, gehoord de procureur-generaal en de wederpartij(en), beslissen dat de termijn voor de schriftelijke toelichting (of de datum van het pleidooi) op grond van daartoe aangevoerde bijzondere omstandigheden die tot spoed nopen, zal worden verkort. De tweede volzin van art. 3.1.12.1 is dan van toepassing.

3.1.13 Na sluiting partijdebat
  • 3.1.13.1. Na de afronding van de schriftelijke procedure of na de pleidooien kunnen partijen arrest vragen. In dat geval wordt de zaak verwezen naar een datum waarop wordt bepaald wanneer de conclusie van de procureur-generaal zal worden genomen.

  • 3.1.13.2. Op de datum waarop de conclusie van de procureur-generaal wordt genomen, bepaalt de enkelvoudige civiele kamer de datum waarop uitspraak zal worden gedaan en verwijst zij de zaak naar de meervoudige kamer.

  • 3.1.13.3. Partijen kunnen op de voet van artikel 44 lid 3 Rv schriftelijk commentaar op de conclusie geven binnen twee weken nadat de conclusie is genomen.

3.1.14 Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of het Benelux Gerechtshof
  • 3.1.14.1. Indien de Hoge Raad prejudiciële vragen stelt, schorst hij het geding.

  • 3.1.14.2. Hervatting van het geding kan ambtshalve of op verzoek van een partij geschieden. Na hervatting van het geding wordt op verzoek van de meest gerede partij een datum voor een nadere schriftelijke toelichting of andere proceshandeling bepaald. Indien partijen afzien van nadere proceshandelingen, kunnen zij terstond arrest vragen.

3.1.15 Verval van instantie
  • 3.1.15.1. Indien verval van instantie wordt gevorderd, verwijst de enkelvoudige civiele kamer de zaak naar een datum waarop de procureur-generaal zal concluderen. Nadat die conclusie is genomen, wordt de zaak naar de meervoudige kamer verwezen ter beslissing op de vordering.

    Partijen kunnen op de voet van artikel 44 lid 3 Rv schriftelijk commentaar op de conclusie geven binnen twee weken nadat de conclusie is genomen.

3.1.16 Schikkingsonderhandelingen
  • 3.1.16.1. Op eenparig verzoek van partijen kan de enkelvoudige civiele kamer de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen aanhouden voor een periode van ten hoogste twaalf weken.

  • 3.1.16.2. Een herhaald verzoek van partijen tot aanhouding in verband met schikkingsonderhandelingen kan worden aangemerkt als een aanwijzing dat geen van partijen ervan blijk geeft het geding te willen voortzetten, in welk geval de zaak ambtshalve wordt doorgehaald.

3.1.17 Doorhaling en hervatting
  • 3.1.17.1. Op verzoek van een partij wordt de zaak doorgehaald, mits de andere partij (in geval van een procedure op tegenspraak) daarmee instemt.

  • 3.1.17.2. De Hoge Raad kan zaken die zijn geschorst of waarin geen van partijen ervan blijk geeft het geding te willen voortzetten, ambtshalve doorhalen.

  • 3.1.17.3. De behandeling van een doorgehaalde zaak kan worden hervat.

  • 3.1.17.4. De partij die hervatting verzoekt, vermeldt het zaaknummer, de stand waarin de procedure zich bevond voorafgaand aan de doorhaling alsmede welk vervolg volgens haar aan de procedure dient te worden gegeven.

  • 3.1.17.5. De Hoge Raad bepaalt, gehoord de wederpartij(en), op welke wijze de procedure wordt hervat en, zo nodig, welke proceshandeling moet worden verricht.

3.1.18 Overgangsregeling fourneren
  • 3.1.18.1. Wordt arrest gevraagd in een zaak waarin in een of meer van de vorige instanties digitaal procederen niet verplicht was, dan leggen partijen de procesdossiers over waarin zich de schriftelijke stukken van die instantie(s) bevinden.

3.1.19 Procedure in Caribische zaken
  • 3.1.19.1. Het bepaalde in deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op het geding in cassatie in dagvaardingszaken waarin in de voorafgaande instantie(s) is geprocedeerd in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Caribische zaken), ongeacht of de zaak in cassatie aanhangig wordt gemaakt volgens de regels voor de vorderingsprocedure of de verzoekprocedure, tenzij de aard van de procedure zich tegen overeenkomstige toepassing verzet.

    Indien echter een Caribische dagvaardingszaak in cassatie aanhangig wordt gemaakt volgens de regels voor de verzoekprocedure voordat het digitaal procederen in cassatie in verzoekzaken in werking is getreden, is, in plaats van het bepaalde in deze paragraaf, het bepaalde in paragraaf 3.4 van dit reglement van overeenkomstige toepassing.

  • 3.1.19.2. Nadat de procesinleiding en (als de procedure in cassatie op tegenspraak wordt gevoerd) het verweerschrift zijn ingediend, wordt de zaak geplaatst op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht en wordt een datum bepaald voor het geven van een schriftelijke toelichting.

  • 3.1.19.3. Indien partijen arrest vragen, leggen zij de procesdossiers over waarin zich de stukken van de eerdere instanties bevinden.

Paragraaf 3.2 Verzoekzaken

(Gereserveerd)

Paragraaf 3.3 Prejudiciële vragen aan de civiele kamer van de Hoge Raad

3.3.1 Reikwijdte
  • 3.3.3.1. Deze paragraaf heeft betrekking op de behandeling van zaken waarin op de voet van artikel 392 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad is gesteld.

3.3.2 Onvoorziene gevallen
  • 3.3.3.2. In alle gevallen waarop deze paragraaf betrekking heeft en waarin deze paragraaf niet voorziet, beslist de enkelvoudige civiele kamer, gehoord de procureur-generaal, overeenkomstig de eisen van een goede procesorde, zo mogelijk nadat de betrokken partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze kenbaar te maken. De enkelvoudige civiele kamer kan desverzocht in voorkomende gevallen termijnen die in deze paragraaf worden genoemd, verlengen.

3.3.3 Aanvang procedure bij de Hoge Raad
  • 3.3.3.1. De griffier van het gerecht dat een prejudiciële vraag heeft gesteld, zendt een afschrift van die beslissing toe aan de griffier van de Hoge Raad. De griffier van de Hoge Raad bevestigt de ontvangst.

  • 3.3.3.2. De griffier tekent de ontvangst van een verzoek om beantwoording van een prejudiciële vraag aan in een register dat ter griffie wordt bijgehouden. De griffier doet van de ontvangst mededeling op de website van de Hoge Raad.

  • 3.3.3.3. De griffier stelt de beslissing in handen van de eerste meervoudige kamer van de Hoge Raad en van de procureur-generaal.

3.3.4 Voortvarende behandeling
  • 3.3.4.1. De Hoge Raad ziet erop toe dat de procedure met voortvarendheid wordt gevoerd

3.3.5 Overlegging stukken
  • 3.3.5.1. De Hoge Raad kan de griffier van het gerecht dat een prejudiciële vraag heeft gesteld, in elke stand van het geding om overlegging verzoeken van afschriften van de andere op de procedure betrekking hebbende stukken.

  • 3.3.5.2. De Hoge Raad kan eveneens aan partijen verzoeken bepaalde, op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen en alle inlichtingen te verstrekken welke hij nodig acht.

3.3.6 Aanstonds afzien van beantwoording
  • 3.3.6.1. Indien de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal, aanstonds van oordeel is dat de vraag zich niet leent voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, of dat de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen, beslist de Hoge Raad van beantwoording af te zien.

  • 3.3.6.2. De griffier zendt een afschrift van die beslissing aan het gerecht dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, alsmede aan partijen.

3.3.7 Schriftelijke opmerkingen van partijen
  • 3.3.7.1. In andere gevallen wordt aan partijen, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vier weken na ontvangst van de beslissing als bedoeld in artikel 3.3.3.1, een termijn verleend van zes weken voor het indienen van schriftelijke opmerkingen. Partijen worden hiervan door de griffier bij gewone brief in kennis gesteld. De kennisgeving vermeldt dat schriftelijke opmerkingen dienen te worden ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad en dienen te worden ingediend ter griffie van de Hoge Raad.

  • 3.3.7.2. Aan partijen wordt geen gelegenheid gegeven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting, tenzij anders wordt bepaald op de voet van artikel 3.3.10.1.

3.3.8 Schriftelijke opmerkingen van anderen
  • 3.3.8.1. De Hoge Raad kan, hetzij aanstonds, hetzij nadat partijen schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, bepalen dat ook anderen dan partijen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. Daartoe wordt een termijn verleend van vier weken, tenzij de Hoge Raad anders bepaalt. Deze personen of instellingen worden daartoe door de griffier uitgenodigd bij gewone brief, met afschrift aan partijen.

  • 3.3.8.2. Indien de Hoge Raad een openbare oproep tot het maken van schriftelijke opmerkingen nodig oordeelt, beveelt hij de publicatie op de website van de Hoge Raad van de prejudiciële vraag en van de termijn waarbinnen opmerkingen kunnen worden ingediend. De Hoge Raad kan publicatie in een andere vorm bevelen.

  • 3.3.8.3. De in artikel 3.3.8.1 bedoelde brief van de griffier en de in artikel 3.3.8.2 vermelde publicatie vermelden dat schriftelijke opmerkingen dienen te worden ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad en dienen te worden ingediend ter griffie van de Hoge Raad.

  • 3.3.8.4. Aan anderen dan partijen wordt geen gelegenheid gegeven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting.

3.3.9 Indiening en verwerking van schriftelijke opmerkingen
  • 3.3.9.1. Schriftelijke opmerkingen gaan vergezeld van zoveel afschriften als er partijen zijn.

  • 3.3.9.2. Schriftelijke opmerkingen die niet door een advocaat bij de Hoge Raad zijn ondertekend of niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend, worden ter zijde gelegd.

  • 3.3.9.3. Partijen krijgen gelegenheid zich uit te laten over schriftelijke opmerkingen die door de andere partijen en schriftelijke opmerkingen die op de voet van artikel 3.3.8 door anderen dan partijen zijn ingediend. Daartoe wordt een termijn verleend van twee weken.

  • 3.3.9.4. De griffier zendt onverwijld afschriften van de ingekomen schriftelijke opmerkingen aan partijen en aan het gerecht dat de prejudiciële vraag heeft gesteld.

  • 3.3.9.5. In de brief waarmee de griffier afschriften van ingekomen schriftelijke opmerkingen aan partijen toezendt, vermeldt hij de datum waarop de termijn van twee weken voor uitlating als bedoeld in artikel 3.3.9.3 een aanvang neemt.

3.3.10 Schriftelijke of mondelinge toelichting
  • 3.3.10.1. Indien het belang van de zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van partijen, de advocaten van partijen gelegenheid geven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting.

3.3.11 Schriftelijke toelichting
  • 3.3.11.1. Indien gelegenheid wordt gegeven tot het geven van een schriftelijke toelichting, stelt de Hoge Raad de datum vast waarop de schriftelijke toelichtingen uiterlijk ter griffie moeten zijn ingediend. De griffier stelt partijen ten minste vier weken van te voren bij gewone brief in kennis van de termijn waarbinnen de schriftelijke toelichting moet worden ingediend.

  • 3.3.11.2. Schriftelijke toelichtingen kunnen ook worden gegeven door een andere advocaat dan de door partijen gestelde advocaat bij de Hoge Raad.

  • 3.3.11.3. Schriftelijke toelichtingen gaan vergezeld van zoveel afschriften als er andere partijen zijn.

  • 3.3.11.4. De griffier zendt onverwijld afschriften van de schriftelijke toelichtingen aan de andere partijen die een advocaat bij de Hoge Raad hebben gesteld en aan het gerecht dat de prejudiciële vraag heeft gesteld.

3.3.12 Mondelinge toelichting
  • 3.3.12.1. Indien gelegenheid wordt gegeven tot het geven van een mondelinge toelichting, bepaalt de Hoge Raad plaats, dag en uur van de zitting. De griffier stelt partijen en anderen die schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, ten minste vier weken van te voren bij gewone brief in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.

  • 3.3.12.2. Mondelinge toelichtingen kunnen ook worden gegeven door een andere advocaat dan de door partijen gestelde advocaat bij de Hoge Raad.

  • 3.3.12.3. De Hoge Raad kan degenen die op de voet van artikel 3.3.8 door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen ter zitting aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord.

3.3.13 Conclusie van de procureur-generaal
  • 3.3.13.1. Na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen, dan wel na de mondelinge of schriftelijke toelichting, stelt de Hoge Raad de datum vast waarop de procureur-generaal zijn conclusie zal nemen.

  • 3.3.13.2. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de conclusie aan partijen en aan ieder die op de voet van artikel 3.3.8 door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad schriftelijke opmerkingen heeft ingediend en aan het gerecht dat de prejudiciële vraag heeft gesteld.

  • 3.3.13.3. Partijen kunnen op de voet van artikel 44 Rv schriftelijk op de conclusie reageren binnen twee weken nadat een afschrift daarvan aan partijen is verzonden, bij brief gericht aan de voorzitter van de civiele kamer met gelijktijdig afschrift aan de andere partijen die een advocaat bij de Hoge Raad hebben gesteld en aan en aan de procureur-generaal.

3.3.14 Herformuleren prejudiciële vraag
  • 3.3.14.1. De Hoge Raad kan de prejudiciële vraag herformuleren. Indien de Hoge Raad daartoe het voornemen heeft en de herformulering niet van ondergeschikte betekenis is, doet de Hoge Raad van zijn voornemen blijken in een tussenuitspraak. Partijen worden in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van twee weken schriftelijke opmerkingen te maken. Partijen worden daartoe door de griffier uitgenodigd bij gewone brief, die vergezeld gaat van een afschrift van de uitspraak en waarin de datum vermeld is waarop de termijn van twee weken een aanvang neemt.

  • 3.3.14.2. De griffier zendt voorts een afschrift van de uitspraak aan het gerecht dat de prejudiciële vraag heeft gesteld.

3.3.15 Uitspraak
  • 3.3.15.1. Nadat de procureur-generaal zijn conclusie heeft genomen dan wel nadat op de voet van artikel 3.3.14.1 schriftelijke opmerkingen zijn gemaakt, doet de Hoge Raad zo spoedig mogelijk uitspraak ter openbare terechtzitting.

  • 3.3.15.2. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de uitspraak aan het gerecht dat de prejudiciële vraag heeft gesteld en aan partijen, alsmede aan ieder die op de voet van artikel 3.3.8 door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad schriftelijke opmerkingen heeft ingediend.

3.3.16 Verzending van uitnodigingen, kennisgevingen en afschriften
  • 3.3.16.1. De verzending door de griffier van uitnodigingen, kennisgevingen of afschriften van stukken als in dit reglement bedoeld, geschiedt aan de gestelde advocaten bij de Hoge Raad, dan wel, indien deze ontbreken, aan de advocaten die voor partijen optreden in het geding voor het gerecht dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, dan wel, indien deze ontbreken, aan partijen zelf.

Paragraaf 3.4 Dagvaardingszaken

3.4.1 Reikwijdte
  • 3.4.1.1. Deze paragraaf heeft betrekking op de wijze van procederen en de voortgang van het geding in cassatie in alle dagvaardingszaken waarop het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is zoals geldend tot de inwerkingtreding van de Wet van 13 juli 2016, Stb. 2016, 289, met inbegrip van Caribische zaken. De tekst van de navolgende bepalingen is gepubliceerd in Staatscourant 2012 nr. 10676, en in werking getreden op 1 juli 2012; de navolgende nummering is aangepast aan die van het procesreglement van de Hoge Raad zoals gepubliceerd bij de inwerkingtreding van digitaal procederen in vorderingszaken.

3.4.2 Onvoorziene gevallen
  • 3.4.2.1. In alle gevallen waarop deze paragraaf betrekking heeft en waarin deze paragraaf niet voorziet, beslist de rolraadsheer, gehoord de procureur-generaal, overeenkomstig de eisen van een goede procesorde, zo mogelijk nadat de betrokken partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze kenbaar te maken.

3.4.3 Roldatum en rolbeslissingen
  • 3.4.3.1. De rolzitting van de enkelvoudige civiele kamer wordt gehouden op de in hoofdstuk 1 vermelde vrijdagen des morgens om tien uur.

  • 3.4.3.2. Alle beslissingen worden mondeling ter rolzitting genomen, tenzij hierna anders is bepaald of de rolraadsheer op verzoek van de procureur-generaal, van partijen of ambtshalve besluit dat een beslissing schriftelijk zal worden genomen. De rolraadsheer kan indien hem zulks geraden voorkomt zaken verwijzen naar de meervoudige kamer ter verdere behandeling en beslissing door deze kamer.

  • 3.4.3.3. Een partij mag zich ter voorbereiding van een rolbeslissing tevoren schriftelijk tot de rolraadsheer wenden, mits zij tegelijkertijd een afschrift van haar brief toestuurt aan de procureur-generaal en aan de wederpartij(en).

3.4.4 Aanbrengen van de zaak
  • 3.4.4.1. Het aanbrengen van een nieuwe zaak ter inschrijving op de rol dient te geschieden vóór 15.00 uur op de dag voorafgaande aan de roldatum door middel van een brief waarvan een model als bijlage aan dit reglement is gehecht.

    Daarbij moeten worden overgelegd:

    • a. de originele cassatiedagvaarding;

    • b. de uitspraken waartegen beroep in cassatie wordt ingesteld;

      en in voorkomend geval:

    • c. het originele anticipatie-exploot;

    • d. een afschrift van het bewijs van toevoeging

3.4.5 Niet verschijnen van een of meer partijen
  • 3.4.5.1. Indien geen van partijen verschijnt, wordt de zaak verwezen naar de rol van ten minste twee en ten hoogste vijf weken later. Indien dan geen proceshandeling wordt verricht, wordt de zaak ambtshalve doorgehaald op de rol (artikel 247 Rv).

  • 3.4.5.2. Indien eiser de zaak niet tijdig heeft doen inschrijven op de rol, kan de verweerder onder overlegging van het exploot van dagvaarding de zaak doen inschrijven en vorderen dat hij van de instantie wordt ontslagen (artikel 127 leden 1 en 2 Rv). De zaak wordt vervolgens twee weken aangehouden. Indien eiser na twee weken opnieuw niet verschijnt, wordt – na schriftelijke conclusie van de procureur-generaal – schriftelijk beslist op de vordering van verweerder.

  • 3.4.5.3. Indien op de dienende dag de verweerder niet verschijnt en de eisende partij verstek vraagt, wordt de zaak drie weken aangehouden voor beraad conclusie op verstek. Indien de verweerder ook dan niet verschijnt, wordt een datum bepaald voor conclusie op verstek. Indien de procureur-generaal van oordeel is dat aan alle te dier zake geldende voorschriften is voldaan, wordt op de daartoe bepaalde datum geconcludeerd tot het verlenen van verstek, waarop de rolraadsheer in beginsel dadelijk mondeling beslist. Indien de procureur-generaal zulks wenselijk oordeelt wordt schriftelijk geconcludeerd. In de gevallen die zich niet lenen voor een dadelijke mondelinge beslissing op het gevraagde verstek, waaronder begrepen de weigering van het verstek, beslist de rolraadsheer schriftelijk of verwijst hij de zaak naar de meervoudige kamer voor het wijzen van arrest.

3.4.6 Conclusie van antwoord
  • 3.4.6.1. De verweerder die is verschenen, krijgt de gelegenheid tot het nemen van een conclusie van antwoord. Deze conclusie kan dadelijk worden genomen. Desgevraagd kan daartoe een termijn worden verleend van ten hoogste vier weken.

3.4.7 Incidenteel beroep
  • 3.4.7.1. Gelijktijdig met het nemen van de conclusie van antwoord kan incidenteel beroep in cassatie worden ingesteld. De eisende partij in het principale beroep krijgt desgevraagd een termijn van ten hoogste vier weken voor conclusie van antwoord in het incidentele beroep.

    Indien in de conclusie van antwoord een gemotiveerd beroep wordt gedaan op nietigheid van de dagvaarding of niet-ontvankelijkheid van de eisende partij in haar cassatieberoep anders dan op grond van artikel 80a RO, krijgt deze desgevraagd vier weken om daarop te reageren.

3.4.8 Art. 80a RO
  • 3.4.8.1. Na de eerst dienende dag wordt, aan de hand van de stukken die dan beschikbaar zijn, onderzocht of de betrokken zaak niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 80a RO. In beginsel op de derde rolzitting volgend op de eerst dienende dag doet de rolraadsheer, gehoord de procureur-generaal, mededeling van de uitkomst van dit onderzoek.

  • 3.4.8.2. Tenzij op de voet van het bepaalde in 3.4.8.1 al is beslist dat artikel 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt, wordt nadat de conclusie van antwoord is genomen of, in voorkomend geval, nadat de conclusie van antwoord in het incidentele cassatieberoep is genomen, de in artikel 3.4.7.1 bedoelde reactie is gegeven dan wel nadat verstek is verleend, aan de hand van de alsdan daartoe over te leggen procesdossiers onderzocht of toepassing dient te worden gegeven aan artikel 80a RO.

  • 3.4.8.3. Na de ontvangst van de procesdossiers worden deze aan de procureur-generaal ter hand gesteld en verleent de rolraadsheer hem een termijn van ten minste twee weken teneinde zich ter rolzitting mondeling of schriftelijk uit te laten over de toepasselijkheid van artikel 80a RO. Indien de procureur-generaal van oordeel is dat artikel 80a RO voor toepassing in aanmerking komt, geeft hij schriftelijk van dit standpunt blijk.

  • 3.4.8.4. Na de bekendmaking van het standpunt van de procureur-generaal verwijst de rolraadsheer de zaak naar de meervoudige kamer voor de beslissing over de toepassing van artikel 80a RO, tenzij de rolraadsheer overeenkomstig het standpunt van de procureur-generaal oordeelt dat artikel 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt.

  • 3.4.8.5. In het geval dat de procureur-generaal schriftelijk van zijn standpunt blijk heeft gegeven, kan iedere in cassatie verschenen partij binnen twee weken nadien een reactie op dat standpunt geven, bij brief gericht aan de voorzitter van de civiele kamer met gelijktijdig afschrift aan de wederpartij en de procureur-generaal.

  • 3.4.8.6. De beslissing over het toepassing geven aan artikel 80a RO wordt ter rolzitting uitgesproken.

  • 3.4.8.7. Indien het oordeel inhoudt dat geen toepassing wordt gegeven aan artikel 80a RO, stelt de Hoge Raad de verschenen partijen in de gelegenheid om voort te procederen. Iedere verschenen partij kan de rolraadsheer verzoeken een datum te bepalen voor schriftelijke toelichting of pleidooi. De rolraadsheer bepaalt terstond, respectievelijk na één week, deze datum.

3.4.9 Schriftelijke toelichting
  • 3.4.9.1. De schriftelijke toelichting dient, door partijen gelijktijdig, gegeven te worden op de daartoe bepaalde datum. De rolraadsheer kan aan beide partijen uitstel verlenen op grond van bijzondere omstandigheden, indien daarom door een partij of door beide partijen uiterlijk één week voor de vastgestelde datum schriftelijk en gemotiveerd is verzocht.

3.4.10 Repliek en dupliek
  • 3.4.10.1. Na het geven van de schriftelijke toelichting krijgen partijen desgewenst gelegenheid tot gelijktijdige re- en dupliek. Daartoe wordt een termijn gegeven van twee weken. Deze termijn kan alleen onder bijzondere omstandigheden worden verlengd.

3.4.11 Pleidooi
  • 3.4.11.1. Partijen kunnen een (gemotiveerd) verzoek indienen tot het houden van een pleidooi. De pleidooien worden – na voorafgaand overleg met de procureur-generaal – bepaald op of omstreeks de datum waarop anders de schriftelijke toelichting zou zijn vastgesteld. De zitting voor het houden van pleidooien vindt – tenzij anders wordt bepaald – plaats op een vrijdag om 10.45 uur. Voor de pleidooien wordt voor iedere partij ten hoogste 45 minuten gereserveerd. Indien de verwachting bestaat dat méér tijd nodig zal zijn, dient daartoe uiterlijk vier weken voor de datum van het pleidooi toestemming gevraagd te worden aan de voorzitter van de kamer ten overstaan waarvan het pleidooi wordt gehouden. Partijen krijgen daarenboven tijdens deze zitting de gelegenheid voor mondelinge re- en dupliek.

3.4.12 Fourneren, arrest vragen en conclusie van de procureur-generaal
  • 3.4.12.1. Na de afronding van de schriftelijke procedure of na de pleidooien kunnen partijen arrest vragen onder overlegging van de procesdossiers waarin zich ook de stukken van de eerdere instanties dienen te bevinden. In dat geval wordt de zaak verwezen naar een rolzitting waarop de datum wordt bepaald voor de conclusie van de procureur-generaal. Op de datum waarop de conclusie van de procureur-generaal wordt genomen, bepaalt de rolraadsheer de datum waarop ter rolle uitspraak zal worden gedaan en verwijst hij de zaak naar de meervoudige kamer. Partijen kunnen op de voet van artikel 44 Rv schriftelijk commentaar op de conclusie geven binnen twee weken nadat de conclusie is genomen bij brief gericht aan de voorzitter van de civiele kamer.

3.4.13 Incident
  • 3.4.13.1. Incidentele vorderingen worden ingesteld bij een conclusie ter rolle. De rolraadsheer geeft aan de verweerder in het incident desgevraagd vier weken aanhouding voor antwoord in het incident. Behoudens bijzondere omstandigheden en onverlet het bepaalde in artikel 415 lid 2 Rv wordt voor schriftelijke toelichting geen gelegenheid geboden. Na overlegging door partijen van de procesdossiers wordt de zaak een week aangehouden voor bepaling van de datum van de conclusie van de procureur-generaal. Nadat de procureur-generaal heeft geconcludeerd, wordt de zaak verwezen naar de meervoudige kamer voor de beslissing in het incident.

3.4.14 Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of het Benelux Gerechtshof
  • 3.4.14.1. Indien de Hoge Raad prejudiciële vragen stelt, schorst hij het geding. Het geding kan na de beantwoording van de prejudiciële vragen worden hervat op verzoek van één van de betrokken partijen. Op de daartoe bepaalde roldatum wordt desgevraagd een datum voor een nadere schriftelijke toelichting bepaald. Indien partijen afzien van deze toelichting, wordt de zaak verwezen naar een roldatum voor het overleggen van de procesdossiers en vragen van arrest.

3.4.15 Procedure in Caribische zaken
  • 3.4.15.1. Nadat het rekest en (als de procedure in cassatie op tegenspraak wordt gevoerd) het verweerschrift zijn ingediend, wordt voor de eerste keer de zaak geplaatst op de rol voor het geven van een toelichting. Het bepaalde in de artikelen 3.4.8 tot en met 3.4.12 en 3.4.14 is van overeenkomstige toepassing.

3.4.16 Schikkingsonderhandelingen en doorhaling op de rol
  • 3.4.16.1. Op eenparig verzoek van partijen kan de rolraadsheer de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen voor ten hoogste twaalf weken aanhouden.

  • 3.4.16.2. Op verzoek van een partij kan de zaak worden doorgehaald op de rol mits de andere partij (in geval van een procedure op tegenspraak) daarmee instemt.

  • 3.4.16.3. Indien verval van instantie wordt gevorderd, verwijst de rolraadsheer de zaak naar een roldatum waarop de procureur-generaal de conclusie zal nemen, waarna de zaak naar de meervoudige kamer wordt verwezen ter beslissing op de vordering.

3.4.17 Spoedbehandeling
  • 3.4.17.1. Indien beide partijen het daarover eens zijn, kan de procedure in cassatie verkort worden door de schriftelijke toelichting op te nemen in de cassatiedagvaarding onderscheidenlijk de conclusie van antwoord. In een dergelijk geval zal de procureur-generaal zo spoedig mogelijk concluderen en zal de Hoge Raad zo spoedig mogelijk uitspraak doen.

  • 3.4.17.2. Op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van een van de partijen kan de rolraadsheer, gehoord de procureur-generaal en de wederpartij, beslissen dat de termijn voor de schriftelijke toelichting (of de datum van het pleidooi) op grond van daartoe aangevoerde bijzondere omstandigheden die tot spoed nopen, zal worden verkort. De tweede volzin van 3.4.17.1 is dan van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3.5 Verzoekschriftzaken

3.5.1 Reikwijdte
  • 3.5.1.1. Deze paragraaf heeft betrekking op de wijze van procederen en de voortgang van het geding in cassatie in verzoekschriftprocedures bij de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden zoals geldend tot de inwerkingtreding van de Wet van 13 juli 2016, Stb. 2016, 289, onverminderd het bepaalde over Caribische zaken in artikel 3.4.1 van dit reglement. De tekst van de navolgende bepalingen is gepubliceerd in Staatscourant 2012, nr. 10677, en in werking getreden op 1 juli 2012; de navolgende nummering is aangepast aan die van het procesreglement van de Hoge Raad zoals gepubliceerd bij de inwerkingtreding van digitaal procederen in vorderingszaken.

  • 3.5.1.2. Voor zaken die op grond van de Faillissementswet met een verzoekschrift worden ingeleid geldt dit reglement voor zover dit verenigbaar is met de Faillissementswet.

  • 3.5.1.3. In deze paragraaf wordt onder de verweerder mede verstaan: de belanghebbende die in cassatie is verschenen.

3.5.2 Onvoorziene gevallen
  • 3.5.2.1. Na indiening van een verzoekschrift geeft de Hoge Raad zo nodig aanwijzingen omtrent de te volgen procedure. In alle gevallen waarin deze paragraaf niet voorziet, beslist de eerste enkelvoudige kamer (hierna: de rolraadsheer), gehoord de procureur-generaal, overeenkomstig de eisen van een goede procesorde, zo mogelijk nadat de betrokken partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze kenbaar te maken.

3.5.3 Indiening van een verzoekschrift in cassatie
  • 3.5.3.1. Verzoekschriften worden onverminderd het bepaalde in artikel 426b Rv in negenvoud ingediend ter griffie van de Hoge Raad met een brief waarvan een model als bijlage aan dit reglement is gehecht. Het verzoekschrift wordt ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad en behelst de omschrijving van de middelen waarop het beroep steunt.

  • 3.5.3.2. Bij indiening van het verzoekschrift dienen te worden overgelegd:

    • a. de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

    • b. een vertaling van het verzoekschrift voorzover vereist op grond van de EG Betekeningsverordening II (BetVo II);

    • c. recente adresgegevens van elk van de verweerders

      en in voorkomend geval:

    • d. een afschrift van het bewijs van toevoeging

3.5.4 Indiening van een aanvullend verzoekschrift in cassatie
  • 3.5.4.1. lngeval de tekst van de bestreden uitspraak dan wel het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in voorgaande instantie niet tijdig beschikbaar is, kan de advocaat van de verzoeker, indien hij in het verzoekschrift hiertoe een voorbehoud heeft gemaakt en de inhoud van het alsnog beschikbaar gekomen document daartoe aanleiding geeft, met bekwame spoed (HR 23-12-05, LJN AU3720. NJ 2006/31) een aanvullend verzoekschrift indienen.

3.5.5 Oproeping verweerders
  • 3.5.5.1. De griffier zendt onverwijld afschriften van het (aanvullend) verzoekschrift toe aan een ieder die in de vorige instantie is verschenen buiten de verzoeker.

  • 3.5.5.2. Binnen drie weken na verzending van het verzoekschrift kunnen verweerders, door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad, een (aanvullend) verweerschrift indienen. De rolraadsheer kan in bepaalde gevallen een andere termijn vaststellen.

  • 3.5.5.3. Indien de verweerder verzoekt om verlenging van de in artikel 3.5.5.2 bedoelde termijn beslist de rolraadsheer, gehoord de wederpartij, of verlenging zal worden verleend. Overeenkomstig de daaromtrent tussen de Hoge Raad en de Haagse balie gemaakte afspraak, kan op verzoek van de verweerder de termijn van artikel 426b lid 3 Rv worden verlengd met zes weken, indien blijkt dat de verzoeker daartegen geen bezwaar heeft. Een verzoeker die tegen verlenging wél bezwaar heeft, zal moeten aangeven dat een daadwerkelijk spoedeisend belang zich tegen verlenging van de termijn verzet. De beslissing op het verzoek om verlenging wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld.

  • 3.5.5.4. Indiening van een verweerschrift buiten de in artikel 3.5.5.2 gestelde termijn wordt niet geaccepteerd, tenzij de Hoge Raad op grond van bijzondere omstandigheden anders beslist.

3.5.6 Indiening verweerschrift
  • 3.5.6.1. Het verweerschrift, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, wordt in negenvoud ingediend ter griffie van de Hoge Raad.

  • 3.5.6.2. De griffier zendt onverwijld een afschrift van het (aanvullend) verweerschrift aan de advocaat van de verzoeker (of in geval van meer verzoekers aan de advoca(a)t(en) van iedere verzoeker).

3.5.7 Incidenteel cassatieberoep
  • 3.5.7.1. Bij verweerschrift kan een verweerder tevens incidenteel cassatieberoep instellen. Het verweerschrift behelst in dat geval tevens de middelen waarop het incidenteel cassatieberoep steunt.

  • 3.5.7.2. De griffier zendt onverwijld het verweerschrift tevens incidenteel cassatieberoep aan (iedere) verweerder in het incidenteel cassatieberoep.

  • 3.5.7.3. Binnen drie weken na toezending van het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep kan de verweerder in het incidenteel cassatieberoep een verweerschrift indienen.

  • 3.5.7.4. Indien de verweerder in het incidenteel cassatieberoep verzoekt om verlenging van de in 3.5.7.3 bedoelde verweertermijn, beslist de rolraadsheer, gehoord de wederpartij, of verlenging zal worden verleend. De beslissing op het verzoek om verlenging wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld.

  • 3.5.7.5. Indiening van een verweerschrift in het incidenteel cassatieberoep buiten de in 3.5.7.3 gestelde (of krachtens 3.5.7.4 verlengde) termijn wordt niet geaccepteerd, tenzij de Hoge Raad op grond van bijzondere omstandigheden anders beslist.

3.5.8 Indiening van overige processtukken
  • 3.5.8.1. Overige processtukken (bijvoorbeeld een proces-verbaal of een reactie op de conclusie van de procureur-generaal) worden ingediend ter griffie en (gelijktijdig en met vermelding hiervan aan de griffier van de Hoge Raad) door de indiener in afschrift toegezonden aan de andere in de procedure verschenen partijen.

3.5.9 Beroep op niet-ontvankelijkheid
  • 3.5.9.1. Indien een der partijen in het verweerschrift concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het (incidenteel) beroep in cassatie anders dan op grond van artikel 80a RO, wordt de wederpartij in de gelegenheid gesteld binnen drie weken na verzending van het verweerschrift te reageren op die conclusie.

  • 3.5.9.2. De reactie op het beroep tot niet-ontvankelijkheid dient door de indiener tevens per gelijke post gezonden te worden aan de advocaat van de wederpartij.

3.5.9a Beoordeling op de voet van artikel 80a RO
  • 3.5.9a.1. Na het indienen van een verzoekschrift ter griffie wordt, in beginsel binnen drie weken na de ontvangst van het verzoekschrift en aan de hand van de stukken die dan beschikbaar zijn, onderzocht of de betrokken zaak niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 80a RO. Indien de rolraadsheer, gehoord de procureur-generaal, tot het oordeel komt dat artikel 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt, bepaalt hij dat wordt voortgeprocedeerd.

  • 3.5.9a.2. De rolraadsheer doet aan de griffier mededeling van de uitkomst van het in het vorige lid bedoelde onderzoek. De griffier brengt die uitkomst, met inbegrip van de beslissing tot voortprocederen indien zulks door de rolraadsheer is bepaald, bij gewone brief ter kennis van de verzoeker en van de andere partijen die in de procedure bij de Hoge Raad of in de vorige instantie zijn verschenen.

  • 3.5.9a.3. Nadat de termijn van drie weken voor het indienen van een verweerschrift als bedoeld in artikel 426b lid 3 Rv is verstreken, wordt de zaak naar de rol verwezen. Tenzij de rolraadsheer reeds heeft beslist dat artikel 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt, verleent hij ter rolzitting aan de in cassatie verschenen partijen een termijn van twee weken voor het overleggen van hun procesdossiers ten behoeve van een nader onderzoek naar de toepasselijkheid van artikel 80a.

  • 3.5.9a.4. Na de ontvangst van ten minste één procesdossier verleent de rolraadsheer op de rolzitting aan de procureur-generaal een termijn van ten minste twee weken teneinde zich ter rolzitting mondeling of schriftelijk uit te laten over de toepasselijkheid van artikel 80a RO. Indien de procureur-generaal het standpunt inneemt dat artikel 80a RO voor toepassing in aanmerking komt, geeft hij schriftelijk van dit standpunt blijk.

  • 3.5.9a.5. Na de bekendmaking van het standpunt van de procureur-generaal verwijst de rolraadsheer de zaak naar de meervoudige kamer voor de beslissing over de toepassing van artikel 80a RO, tenzij de rolraadsheer overeenkomstig het standpunt van de procureur-generaal oordeelt dat artikel 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt. In dit laatste geval bepaalt de rolraadsheer dat wordt voortgeprocedeerd.

  • 3.5.9a.6. In een geval waarin de procureur-generaal schriftelijk van zijn standpunt blijk heeft gegeven, kan iedere in cassatie verschenen partij binnen twee weken nadien een reactie op dat standpunt geven, bij brief gericht aan de voorzitter van de civiele kamer met gelijktijdig afschrift aan de wederpartij en de procureur-generaal.

  • 3.5.9a.7. De beslissing over het toepassing geven aan artikel 80a RO wordt ter rolzitting uitgesproken. Indien het oordeel inhoudt dat geen toepassing wordt gegeven aan artikel 80a RO, stelt de rolraadsheer de verschenen partijen in de gelegenheid om voort te procederen.

  • 3.5.9a.8. De rolraadsheer kan indien een belanghebbende binnen de in artikel 426b lid 3 Rv bedoelde termijn voor het indienen van een verweerschrift zulks heeft verzocht, bepalen dat deze belanghebbende de beslissing over de toepassing van artikel 80a RO kan afwachten. In dat geval stelt de rolraadsheer de termijn voor het indienen van een verweerschrift nader vast op drie weken, te rekenen vanaf de bekendmaking van de beslissing dat 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt.

3.5.11 Verwijzing van de zaak naar de rolzitting van de eerste enkelvoudige kamer
  • 3.5.11.1. Na indiening van het (aanvullend) verweerschrift of het verstrijken van de termijn voor indiening daarvan zal de zaak worden verwezen naar de rolzitting van de eerste enkelvoudige kamer voor het fourneren van stukken, tenzij partijen dat voordien reeds hebben gedaan. Partijen dienen hun procesdossiers – vergezeld van een behoorlijke inventarislijst – waarin zich ook bevinden de stukken van de eerdere instanties (alsmede het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in vorige instantie) over te leggen.

  • 3.5.11.2. In gevallen als bedoeld in artikel 428 lid 1 Rv kan de Hoge Raad een schriftelijke dan wel mondelinge toelichting bevelen.

  • 3.5.11.3. De schriftelijke toelichting dient, door partijen gelijktijdig, gegeven te worden op de daartoe bepaalde roldatum.

  • 3.5.11.4. Na het geven van de schriftelijke toelichting krijgen partijen desgewenst gelegenheid tot re- en dupliek. Daartoe wordt een termijn gegeven van twee weken. Deze termijn kan alleen onder bijzondere omstandigheden worden verlengd.

  • 3.5.11.5. De mondelinge toelichting vindt plaats voor de meervoudige kamer en zal – tenzij anders wordt bepaald – plaatsvinden op een vrijdag te 10.45 uur. De datum voor de mondelinge toelichting wordt – na voorafgaand overleg met de procureur-generaal – bepaald op of omstreeks de datum waarop anders de schriftelijke toelichting zou zijn bepaald. Voor de mondelinge toelichting wordt voor iedere partij ten hoogste 45 minuten gereserveerd. Indien de verwachting bestaat dat méér tijd nodig zal zijn, dient daartoe uiterlijk vier weken voor de datum van de mondelinge toelichting toestemming gevraagd te worden aan de voorzitter van de kamer ten overstaan waarvan de mondelinge toelichting wordt gehouden. Partijen krijgen daarenboven tijdens de zitting de gelegenheid voor mondelinge re- en dupliek.

3.5.12 Conclusie van de procureur-generaal
  • 3.5.12.1. Na het in 3.5.11.1 bedoelde moment, respectievelijk nadat partijen de zaak schriftelijk of mondeling hebben doen toelichten, wordt de zaak verwezen naar een rolzitting waarop de datum wordt bepaald voor de conclusie van de procureur-generaal. Op de datum waarop de conclusie van de procureur-generaal wordt genomen, bepaalt de rolraadsheer de datum waarop ter rolle uitspraak zal worden gedaan en verwijst hij de zaak naar de meervoudige kamer.

  • 3.5.12.2. Partijen kunnen op de voet van artikel 44 Rv schriftelijk commentaar op de conclusie geven binnen twee weken nadat de conclusie is genomen dan wel een afschrift daarvan aan partijen is verzonden, bij brief gericht aan de voorzitter van de civiele kamer. Met (gelijktijdig) afschrift aan de verschenen wederpartij(en) en de procureur-generaal.

3.5.13 Incidentele verzoeken
  • 3.5.13.1. Incidentele verzoeken kunnen worden gedaan bij (afzonderlijk) verzoek- of verweerschrift.

  • 3.5.13.2. Na indiening van het incidentele verzoek wordt de wederpartij in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in het incident in te dienen.

  • 3.5.13.3. Behoudens bijzondere omstandigheden en onverminderd het bepaalde in artikel 428 Rv wordt voor schriftelijke toelichting geen gelegenheid geboden Na overlegging door partijen van de procesdossiers of het in 3.5.11.1 bedoelde moment, wordt de zaak verwezen naar een rolzitting waarop de datum wordt bepaald voor de conclusie van de procureur-generaal. Nadat de procureur-generaal heeft geconcludeerd, wordt de zaak verwezen naar de meervoudige kamer voor de beslissing in het incident.

3.5.14 Procedure na prejudiciële beslissing
  • 3.5.14. Indien de Hoge Raad prejudiciële vragen stelt, schorst hij het geding. Het geding zal na de beantwoording van de prejudiciële vragen op verzoek van één van de betrokken partijen of ambtshalve worden hervat. Desgevraagd wordt een datum bepaald voor een (nadere) schriftelijke toelichting, Indien de verschenen partijen afzien van deze toelichting, wordt de zaak verwezen naar een roldatum voor het fourneren van stukken.

3.5.15 Schikkingsonderhandelingen en intrekking van de procedure
  • 3.5.15.1. Op eenparig schriftelijk verzoek van partijen kan de rolraadsheer de behandeling van de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen voor ten hoogste twaalf weken aanhouden. Tenzij een der partijen voor de afloop van de gestelde termijn verzoekt de behandeling voort te zetten, wordt de behandeling van de zaak gestaakt. Na staking van de behandeling kan ieder van de partijen hervatting van de behandeling van de zaak verzoeken.

  • 3.5.15.2. Zolang de Hoge Raad zijn beschikking nog niet heeft gegeven kan de verzoeker tot cassatie zijn verzoek intrekken zonder daartoe de toestemming van de verweerder nodig te hebben. De intrekking heeft enkel tot gevolg dat de door de verzoeker tot cassatie aangevoerde cassatiemiddelen niet meer kunnen worden onderzocht.

  • 3.5.15.3. Op eenparig schriftelijk verzoek van partijen wordt de behandeling van een zaak beëindigd.

3.5.16 Spoedbehandeling
  • 3.5.16.1. Op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van een van de partijen kan de rolraadsheer, gehoord de procureur-generaal en de wederpartij, de procedure in cassatie verkorten. In een dergelijk geval zal de procureur-generaal zo spoedig mogelijk concluderen en zal de Hoge Raad zo spoedig mogelijk uitspraak doen. In een dergelijk geval zal de procureur-generaal zo spoedig mogelijk concluderen en zal de Hoge Raad zo spoedig mogelijk uitspraak doen.

  • 3.5.16.2. Procedures die naar hun aard een spoedbehandeling behoeven (bijvoorbeeld Bopz-, Kinderontvoerings-, Bewinds-, Faillissements-, WSNP- en Ondertoezicht stellingszaken) worden versneld behandeld. In afwijking van het hiervoor bepaalde zullen termijnen in beginsel niet worden verlengd en dienen partijen hun procesdossiers tegelijk met dan wel binnen veertien dagen na de indiening van het verzoekschrift onderscheidenlijk verweerschrift over te leggen. In afwijking van art, 3.5.11.1 en 3.5.12.1 kan de zaak vervolgens terstond in handen van de procureur-generaal worden gesteld voor conclusie.

Bijlage bij paragraaf 3.5 van het procesreglement van de Hoge Raad der Nederlanden

Model aanbiedingsbrief:

  • 1. Hierbij zend ik u het cassatierekest in de zaak van:

  • 2. Het beroep betreft de volgende uitspraak/uitspraken:

  • 3. Voor zover in cassatie nog van belang gaat de zaak zeer kort samengevat - over het volgende:

  • 4. Voor zover mij bekend is er wel/geen samenhang met andere zaken die in cassatie zijn of worden aangebracht. Wel, namelijk

  • 5. Er wordt wel/geen verzoek gedaan tot een versnelde behandeling van de zaak (art. 16.1 Reglement rekestzaken). (Zo ja:) Reden van dit verzoek:

HOOFDSTUK 4 STRAFZAKEN

4.1 Reikwijdte

  • 4.1.1. Dit hoofdstuk heeft betrekking op de wijze van procederen en de voortgang van het geding in cassatie in alle strafzaken waarvan de Tweede Meervoudige Kamer (strafkamer) van de Hoge Raad kennisneemt. Met strafzaken worden voor de toepassing van dit reglement gelijkgesteld zaken als bedoeld in artikel 31 Uitleveringswet en artikel 32 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.

4.2 Onvoorziene gevallen

  • 4.2.1. In alle gevallen waarop dit hoofdstuk betrekking heeft en waarin dit hoofdstuk niet voorziet, beslist de rolraadsheer, gehoord de procureur-generaal, overeenkomstig de eisen van een goede procesorde, zo mogelijk nadat de betrokken partij(en) in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze kenbaar te maken.

4.3 Roldatum en rolbeslissingen

  • 4.3.1. De rolzitting van de enkelvoudige strafkamer wordt gehouden op de in paragraaf 1.2 bedoelde dinsdagen.

  • 4.3.2. Alle beslissingen worden mondeling ter rolzitting genomen, tenzij hierna anders is bepaald of de rolraadsheer op verzoek van de procureur-generaal, van partijen of ambtshalve besluit dat een beslissing schriftelijk zal worden genomen. De rolraadsheer kan indien hem zulks geraden voorkomt zaken verwijzen naar de meervoudige kamer ter verdere behandeling en beslissing door deze kamer.

  • 4.3.3. Een partij mag zich ter voorbereiding van een rolbeslissing tevoren schriftelijk tot de rolraadsheer wenden, mits zij tegelijkertijd een afschrift van haar brief toestuurt aan de procureur-generaal.

4.4 Aanbrengen van de zaak en doorhaling op de rol

  • 4.4.1. Alle zaken waarin beroep in cassatie is ingesteld, worden nadat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen, op de rol ingeschreven.

  • 4.4.2. Na intrekking van het cassatieberoep wordt de zaak doorgehaald op de rol.

    Het cassatieberoep kan worden ingetrokken totdat de procureur-generaal op grond van artikel 80a, eerste lid van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn standpunt heeft bepaald dan wel op de voet van artikel 439, eerste lid, Sv zijn conclusie heeft genomen.

4.5 Indienen van cassatiemiddelen

  • 4.5.1. Middelen van cassatie worden voorgesteld bij schriftuur.

  • 4.5.2. De schriftuur bevat de gegevens van de zaak waarop zij betrekking heeft, te weten de instantie door welke, de datum waarop en het zaaknummer waaronder, alsmede de naam van degene in wiens zaak de bestreden beslissing is gegeven.

  • 4.5.3. De schriftuur van een advocaat dient de verklaring te bevatten dat hij tot de indiening bepaaldelijk is gevolmachtigd door degene namens wie hij optreedt. Bij verzuim hiervan stelt de rolraadsheer de advocaat in de gelegenheid tot het alsnog afleggen van die verklaring binnen een daartoe te stellen termijn.

  • 4.5.4. De schriftuur dient te zijn ondertekend door degene die haar indient. Bij verzuim hiervan wordt de indiener de gelegenheid geboden tot herstel van het verzuim binnen een daartoe te stellen termijn.

  • 4.5.5. De indiening van de schriftuur geschiedt hetzij door inlevering bij de centrale balie, hetzij door verzending per post of koeriersdienst, hetzij door verzending via de fax (mits gevolgd door inlevering of verzending van het originele exemplaar). Een schriftuur die langs elektronische wet (per e-mail) is ingediend, wordt niet in behandeling genomen.

  • 4.5.6. Een schriftuur die is ingekomen op de laatst mogelijke dag van de voor indiening in de wet bepaalde termijn doch na sluiting van de centrale balie om 16.30 uur, wordt geacht te laat te zijn ingediend, met dien verstande dat een per fax ingezonden schriftuur die op de laatst mogelijke dag, doch voor 24.00 uur is begonnen binnen te komen, geacht wordt tijdig te zijn ingediend.

4.6 Benadeelde partij

  • 4.6.1. Aan de benadeelde partij wordt een afschrift toegezonden van de schriftuur van de partij die beroep in cassatie heeft ingesteld, indien deze betrekking heeft op de vordering van de benadeelde partij en zij wordt door de griffier gewezen op haar bevoegdheid binnen dertig dagen na de verzending van dat afschrift door tussenkomst van een advocaat een verweerschrift in te dienen. Aan de partij die beroep in cassatie heeft ingesteld, wordt een afschrift van de schriftuur van de benadeelde partij toegezonden.

4.7 Slachtoffer

  • 4.7.1. Van elk ingesteld en ingetrokken beroep in cassatie wordt binnen veertien dagen nadat dit beroep is ingesteld onderscheidenlijk ingetrokken, kennisgegeven aan het slachtoffer dat daarom heeft verzocht.

  • 4.7.2. Aan het slachtoffer dat daarom heeft verzocht wordt mededeling gedaan van de dag, het tijdstip en de plaats waar het in 4.11 bedoelde pleidooi wordt gehouden, alsmede van de zitting waar de uitspraak wordt gedaan.

4.8 Toezending en inzage stukken

  • 4.8.1. Aan de raadsman van degene die beroep in cassatie heeft ingesteld of een ingesteld beroep wil tegenspreken, waaronder begrepen de advocaat van de benadeelde partij, wordt op diens schriftelijk verzoek door de griffie een afschrift gezonden van de kernstukken – dat zijn de uitspraken en de processen-verbaal van de zittingen in de feitelijke instantie(s) – alsmede van andere afzonderlijk gevraagde processtukken behoudens indien (a) hij daarvan reeds in het bezit is, of (b) de omvang van het gevraagde zich verzet tegen het vervaardigen en verzenden van afschriften. In dat laatste geval wordt de raadsman gewezen op zijn bevoegdheid tot het nemen van inzage in de stukken.

  • 4.8.2. Een raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet – voordat hij in een middel over die onvolledigheid wenst te klagen – binnen de in artikel 437, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 447, vierde lid, Sv genoemde termijn schriftelijk een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer.

  • 4.8.3. Als raadsman in de zin van de voorgaande bepalingen wordt uitsluitend aangemerkt de advocaat die op de voet van artikel 39 Sv van zijn optreden schriftelijk kennis heeft gegeven aan de griffier, dan wel aan de griffier heeft medegedeeld dat hij als toegevoegd raadsman optreedt.

4.9 Verlenging termijnen

  • 4.9.1. Een verzoek om verlenging van een door de wet of de rolraadsheer gestelde termijn moet worden gemotiveerd en dient binnen die termijn schriftelijk – separaat van de schriftuur of enig ander stuk – te worden ingediend bij de rolraadsheer.

  • 4.9.2. Het verzoek wordt in ieder geval afgewezen, indien:

    • a. het niet is gemotiveerd,

    • b. het na het verstrijken van de termijn is ontvangen, of

    • c. de wet verlenging van de termijn niet toestaat.

  • 4.9.3. Een volgend verzoek om verlenging met betrekking tot dezelfde aangelegenheid wordt niet toegewezen.

  • 4.9.4. Op het verzoek om verlenging wordt binnen één week na de ontvangst beslist. De beslissing wordt aan de verzoeker en bij toewijzing zo nodig ook aan de andere partijen schriftelijk medegedeeld.

  • 4.9.5. Van het voorgaande kan in bijzondere gevallen door de rolraadsheer worden afgeweken.

4.10 Verloop van het geding

  • 4.10.1. Nadat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen wordt, in beginsel aan de hand van de cassatieschriftuur en de voor de beoordeling daarvan relevante gedingstukken, onderzocht of de betrokken zaak niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 80a RO. Daartoe worden de stukken aan de procureur-generaal ter hand gesteld en verleent de rolraadsheer hem een termijn van ten minste twee weken teneinde hem gelegenheid te geven zich te beraden op het bepalen van een standpunt met betrekking tot de toepassing van artikel 80a RO. Indien de procureur-generaal van oordeel is dat artikel 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt, neemt hij een op schrift gestelde conclusie.

  • 4.10.2. Ingeval de procureur-generaal afziet van het innemen van een standpunt verwijst de rolraadsheer de zaak naar de meervoudige kamer voor de beslissing over de toepassing van artikel 80a RO.

  • 4.10.3. De beslissing over het toepassing geven aan artikel 80a RO wordt ter rolzitting uitgesproken.

4.11 Toelichting en tegenspraak

  • 4.11.1. Het beroep en/of de middelen kunnen schriftelijk of mondeling (hierna: het pleidooi) worden toegelicht.

  • 4.11.2. Een schriftelijke toelichting kan ter rolzitting worden overgelegd dan wel tot aan de dag voor de rolzitting worden ingediend overeenkomstig hetgeen in 4.5 is bepaald.

  • 4.11.3. Voor het houden van een pleidooi moet tegelijk met de schriftuur bij separaat schrijven een (gemotiveerd) verzoek worden gedaan bij de rolraadsheer. Na zo een verzoek wijst de griffier de raadsman op zijn bevoegdheid tot het overleggen van een schriftelijke toelichting.

  • 4.11.4. Behoudens ingeval de gronden waarop het verzoek steunt ongenoegzaam zijn, stelt de rolraadsheer, gehoord de procureur-generaal, een zitting vast voor het pleidooi.

  • 4.11.5. Voor het pleidooi wordt ten hoogste 20 minuten gereserveerd. Indien de verwachting bestaat dat meer tijd nodig is, dient daartoe uiterlijk een week voor de datum van het pleidooi toestemming te worden gevraagd aan de voorzitter van de kamer ten overstaan waarvan het pleidooi wordt gehouden.

  • 4.11.6. Al het voorgaande geldt ook voor het geval de raadsman het door het openbaar ministerie ingestelde cassatieberoep wil tegenspreken.

4.12 Conclusie van de procureur-generaal

  • 4.12.1. Na de afronding van de schriftelijke procedure of na het pleidooi wordt de datum bepaald voor de conclusie van de procureur-generaal. De raadsman aan wie een afschrift van de conclusie (een schriftelijk standpunt daaronder begrepen) van de procureur-generaal is toegezonden, kan binnen twee weken na de dag waarop dat afschrift is verzonden, schriftelijk commentaar op de conclusie geven bij brief gericht aan de voorzitter van de strafkamer.

4.13 Uitspraak

  • 4.13.1. Op de datum waarop de conclusie van de procureur-generaal wordt genomen, bepaalt de rolraadsheer de datum waarop ter rolle uitspraak zal worden gedaan en verwijst hij de zaak naar de meervoudige kamer.

  • 4.13.2. Indien de Hoge Raad niet op de vastgestelde datum uitspraak doet, wordt hiervan mededeling gedaan aan de betrokken partij(en) alsook aan het slachtoffer dat daarom heeft verzocht. Daarbij wordt tevens de nieuwe uitspraakdatum medegedeeld.

4.14 Procedure na prejudiciële beslissing

  • 4.14.1. Indien de Hoge Raad prejudiciële vragen stelt, schorst hij het geding. Het geding wordt na de beantwoording van de prejudiciële vragen hervat. Op de daartoe bepaalde roldatum wordt desgevraagd een datum voor een nadere schriftelijke toelichting bepaald. Indien wordt afgezien van deze toelichting, wordt de zaak verwezen naar een rolzitting voor het nemen van een (nadere) conclusie door de procureur-generaal.

4.15 Procedure in herzieningszaken

  • 4.15.1. De Hoge Raad slaat geen acht op een aanvullende herzieningsaanvraag noch op een verzoek tot het verrichten van (nader) onderzoek of het inwinnen van advies als bedoeld in artikel 465, vijfde lid, Sv alvorens op de initiële herzieningsaanvraag is beslist, tenzij de Hoge Raad beslist dat de aanvullende aanvraag bij de behandeling van de zaak kan worden betrokken.

  • 4.15.2. De raadsman die de herzieningsaanvraag op de voet van artikel 467, tweede lid, Sv mondeling wil toelichten (hierna: het pleidooi), kan daartoe tegelijk met de herzieningsaanvraag bij separaat schrijven een gemotiveerd verzoek doen bij de rolraadsheer.

  • 4.15.3. Behoudens ingeval de herzieningsaanvraag op de voet van artikel 465 Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard of wordt afgewezen dan wel de gronden waarop het verzoek steunt ongenoegzaam zijn, stelt de rolraadsheer, gehoord de procureur-generaal, een zitting vast voor het pleidooi. Het in 4.11.4 bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.15.4. Een verzoek tot de in artikel 473, vierde lid, Sv bedoelde opschorting van de tenuitvoerlegging van de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, moet schriftelijk – separaat van de herzieningsaanvraag – worden ingediend bij de Hoge Raad. De Hoge Raad beslist zo spoedig mogelijk. De griffier doet onverwijld mededeling aan de verzoeker van de beslissing van de Hoge Raad.

HOOFDSTUK 5 BELASTINGZAKEN

Paragraaf 5.1 Prejudiciële vragen aan de belastingkamer van de Hoge Raad

5.1.1 Reikwijdte
  • 5.1.1.1. Deze procesregeling heeft betrekking op de behandeling van zaken waarin op de voet van afdeling 2A van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad is gesteld.

5.1.2 Afwijking
  • 5.1.2.1. De Hoge Raad kan op grond van bijzondere omstandigheden van deze regeling afwijken. De termijnen die in deze regeling worden genoemd worden alleen in bijzondere omstandigheden verlengd.

5.1.3 Aanvang procedure bij de Hoge Raad
  • 5.1.3.1. De griffier van het gerecht dat een prejudiciële vraag heeft gesteld, zendt een afschrift van die beslissing aan de griffier van de Hoge Raad. De griffier van de Hoge Raad bevestigt de ontvangst.

  • 5.1.3.2. De griffier doet van de ontvangst mededeling op de website van de Hoge Raad.

  • 5.1.3.3. De griffier stelt de beslissing in handen van de Derde kamer van de Hoge Raad en van de procureur-generaal.

5.1.4 Voortvarende behandeling
  • 5.1.4.1. De Hoge Raad ziet erop toe dat de procedure met voortvarendheid wordt gevoerd.

5.1.5 Overlegging stukken
  • 5.1.5.1. De Hoge Raad kan de griffier van het gerecht dat een prejudiciële vraag heeft gesteld, in elke stand van het geding om toezending verzoeken van afschriften van andere op de zaak betrekking hebbende stukken.

  • 5.1.5.2. De Hoge Raad kan eveneens aan partijen verzoeken bepaalde, op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen en alle inlichtingen te verstrekken welke hij nodig acht.

5.1.6 Aanstonds afzien van beantwoording
  • 5.1.6.1. Indien de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal, aanstonds van oordeel is dat de vraag zich niet leent voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, of dat de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen, beslist de Hoge Raad van beantwoording af te zien.

  • 5.1.6.2. De griffier zendt een afschrift van die beslissing aan het gerecht dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, alsmede aan partijen.

5.1.7 Schriftelijke opmerkingen
  • 5.1.7.1. In andere gevallen dan bedoeld in artikel 6 wordt aan partijen, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vier weken na ontvangst van de beslissing als bedoeld in artikel 3, lid 1, een termijn verleend van zes weken voor het indienen van schriftelijke opmerkingen. Partijen worden hiervan door de griffier in kennis gesteld. De kennisgeving vermeldt op welke wijze de schriftelijke opmerkingen kunnen worden ingediend.

  • 5.1.7.2. Aan partijen wordt geen gelegenheid gegeven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting, tenzij anders wordt bepaald op de voet van artikel 10.

  • 5.1.8.1. De Hoge Raad kan, hetzij aanstonds, hetzij nadat partijen schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, bepalen dat ook anderen dan partijen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. Daartoe wordt een termijn verleend van vier weken, tenzij de Hoge Raad anders bepaalt. Deze personen of instellingen worden daartoe door de griffier uitgenodigd. De griffier stelt partijen op de hoogte van deze uitnodiging.

  • 5.1.8.2. Indien de Hoge Raad een algemene uitnodiging tot het maken van schriftelijke opmerkingen nodig oordeelt, wordt op de website van de Hoge Raad de termijn vermeld waarbinnen opmerkingen kunnen worden ingediend. De Hoge Raad kan daarbij eisen stellen aan de personen en organisaties die opmerkingen kunnen indienen en aan de vorm, inhoud en omvang van die opmerkingen.

  • 5.1.8.3. De in lid 1 bedoelde uitnodiging en de in lid 2 vermelde publicatie vermelden op welke wijze de schriftelijke opmerkingen kunnen worden ingediend.

  • 5.1.9.1. Schriftelijke opmerkingen die niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend of die niet voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, lid 2 en 3 gestelde eisen worden ter zijde gelegd.

  • 5.1.9.2. Partijen krijgen gelegenheid zich uit te laten over schriftelijke opmerkingen die door de andere partij en schriftelijke opmerkingen die op de voet van artikel 8 door anderen dan partijen zijn ingediend. Daartoe wordt een termijn verleend.

  • 5.1.9.3. De griffier maakt de inhoud van de ingekomen schriftelijke opmerkingen onverwijld aan partijen bekend. Daarbij vermeldt hij de datum waarop de termijn voor een uitlating als bedoeld in lid 2 een aanvang neemt.

5.1.10 Schriftelijke of mondelinge toelichting
  • 5.1.10.1. Indien het belang van de zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van partijen, partijen gelegenheid geven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting. Aan anderen dan partijen wordt geen gelegenheid gegeven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting.

  • 5.1.11.1. Indien gelegenheid wordt gegeven tot het geven van een schriftelijke toelichting, stelt de Hoge Raad de datum vast waarop de schriftelijke toelichtingen uiterlijk moeten zijn ingediend. De griffier stelt partijen ten minste vier weken van te voren in kennis van de termijn waarbinnen de schriftelijke toelichting moet worden ingediend.

  • 5.1.11.2. De griffier maakt de inhoud van de schriftelijke toelichtingen onverwijld aan de andere partij bekend.

  • 5.1.12.1. Indien gelegenheid wordt gegeven tot het geven van een mondelinge toelichting, bepaalt de Hoge Raad dag en uur van de zitting. De griffier stelt partijen hiervan ten minste vier weken van te voren in kennis.

  • 5.1.12.2. De Hoge Raad kan degenen die op de voet van artikel 8 schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen op de hiervoor in 12.1 bedoelde zitting aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord.

  • 5.1.12.3. In afwijking van hetgeen hiervoor in artikel 12, lid 2, is bepaald kan de Hoge Raad degenen die op de voet van artikel 8 schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen om in een afzonderlijke zitting over hun opmerkingen te worden gehoord. Partijen worden uitgenodigd om daarbij aanwezig te zijn en worden in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen door anderen dan partijen tijdens deze zitting naar voren is gebracht. De Hoge Raad kan bepalen dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om deze reactie te geven buiten tegenwoordigheid van derden.

5.1.13 Conclusie van de procureur-generaal
  • 5.1.13.1. Partijen worden schriftelijk op de hoogte gesteld van het voornemen van de procureur-generaal om schriftelijk conclusie te nemen, waarbij tevens een termijn wordt meegedeeld waarbinnen de conclusie kan worden verwacht.

  • 5.1.13.2. De griffier maakt de inhoud van de conclusie aan partijen bekend, waarbij aan hen de gelegenheid wordt geboden binnen een termijn van twee weken een reactie op de conclusie aan de Hoge Raad te doen toekomen.

5.1.14 Herformuleren prejudiciële vraag

  • 5.1.14.1. De Hoge Raad kan de prejudiciële vraag herformuleren. Indien de Hoge Raad daartoe het voornemen heeft en de herformulering niet van ondergeschikte betekenis is, doet de Hoge Raad van zijn voornemen blijken in een tussenuitspraak.

  • 5.1.14.2. Partijen worden in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de tussenuitspraak binnen een termijn van twee weken schriftelijke opmerkingen te maken. Partijen worden daartoe door de griffier uitgenodigd onder vermelding van de datum waarop de termijn van twee weken een aanvang neemt. Bij die uitnodiging wordt een afschrift van de tussenuitspraak gevoegd.

Naar boven