Hof Amsterdam bevestigt belang online archief van media
Het Hof Amsterdam heeft in een arrest van 7 februari het belang van het online archief en de blijvende online beschikbaarheid van media-berichten bevestigd.
Erdee is uitgever van het Reformatorisch Dagblad (“RD”). A en zijn vader B hebben vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw bemiddeld bij de emigratie van Nederlandse agrariërs naar Oost-Europa. Tussen A en zijn vader en met een aantal van de boeren met wie zij zaken deden ontstonden zakelijke conflicten.
Op 11 februari 2005 is in het RD een artikel verschenen onder de aanstekelijke titel ‘Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed’. A eist bij de rechtbank onder meer een verklaring voor recht dat het artikel onrechtmatig is jegens hem, verwijdering van het artikel uit het online archief van het RD en een immateriële schadevergoeding van EUR 7.500,-. De rechtbank wijst de vorderingen deels toe. Beide partijen gaan in hoger beroep.
Artikel is niet onrechtmatig
Het Hof Amsterdam stelt vast dat de in het artikel door twee agragriërs geuite beschuldigingen aan het adres van A en zijn vader steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. De verhalen van de agrariërs steunen elkaar bovendien, niet alleen omdat deze in de tijd op elkaar volgen, maar ook omdat deze qua strekking overeenkomen. En voor zover de beschuldigingen door derden zijn geuit en niet door ander feitenmateriaal worden ondersteund, zijn deze op voldoende duidelijke wijze toegeschreven aan deze met name genoemde personen en is daar in het artikel in voldoende mate het weerwoord van A en zijn vader tegenover gesteld. Kortom, het artikel is niet onrechtmatig.
Voortdurende publicatie in online archief maakt publicatie niet alsnog onrechtmatig
A probeert het dan over een andere boeg. Volgens hem maakt de voortdurende online publicatie van het artikel de publicatie alsnog onrechtmatig. Nee, aldus het Hof. Het is ‘heden ten dage niet ongebruikelijk‘ dat media hun artikelen blijvend beschikbaar houden in een online archief. Het Hof is het met A eens dat dit kan leiden tot grotere en langduriger reputatieschade. Maar dat feit op zich betekent niet dat een rechtmatige publicatie alsnog onrechtmatig wordt. Dat kan alleen onder bijzondere omstandigheden het geval zijn. En die heeft A niet aangevoerd. Tijdverloop en de vindbaarheid van het artikel via zoekmachines volstaan daarvoor niet.
Google Spain niet van toepassing op media – uitgever hoeft vindbaarheid via zoekmachines niet te beperken
A stelt tenslotte dat, ook als het artikel niet onrechtmatig is, Erdee ervoor moet zorgen dat het artikel niet meer vindbaar en doorzoekbaar is voor zoekmachines ’omdat zijn belang om na jaren niet meer geconfronteerd te worden met onjuiste aantijgingen zwaarder dient te wegen dan het belang van RD om het artikel te ontsluiten via zoekmachines‘. A doet dus een beroep op het right to be forgotten uit het Google Spain arrest, maar dan via de uitgever en niet direct via de zoekmachine.
Het Hof overweegt dat de rechtbank kennelijk vond dat een krantenarchief moet worden aangemerkt als een verzameling persoonsgegevens en de beheerder daarvan als een voor de verwerking van de gegevens verantwoordelijke, in de zin van de Richtlijn Bescherming Persoonsgegevens. Het hof is het daar niet mee eens en stelt vast dat het de exploitant van de zoekmachine is die de persoonsgegevens verwerkt waarop de vorderingen betrekking hebben, en niet uitgever Erdee. Die exploitant is dan ook de verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens en niet Erdee. Dus bij Erdee is A aan het verkeerde adres.
Had A dan gewoon moeten eisen dat Erdee het artikel offline zou moeten halen (in plaats van het niet vindbaar maken) omdat het dan wel niet onrechtmatig was, maar A inmiddels onevenredig hard werd geraakt en het recht had om vergeten te worden? Dat zou als het goed is ook geen succes hebben gehad, omdat het right to be forgotten uit het Google Spain arrest niet van toepassing is op media, maar alleen op zoekmachines.