Meldingsbevestiging PAS is geen besluit
Terug naar overzichtMarieke Kaajan schreef een noot onder ABRvS 02‑11‑2016, ECLI:NL:RVS:2016:2903 in M en R 2017/22.
Noot
1.
Met deze uitspraak bevestigt de ABRvS de conclusie van de voorzieningenrechter die krap een eerder jaar eerder was gedaan (ABRvS (vz.) 6 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3491) dat de acceptatie van een melding op grond van de Regeling programmatische aanpak stikstof niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is. De melding is daarmee dus ook niet vatbaar voor bezwaar en beroep.
2.
Relevante onderdelen van deze conclusie zijn dat (i) de melding slechts een weergave bevat van de gegevens die in AERIUS Calculator zijn ingevoerd; (ii) de meldingsbevestiging niet stelt dat een beoordeling heeft plaatsgevonden door het bevoegd gezag, noch dat een controle heeft plaatsgevonden of de gemelde activiteiten onder de meldingsplicht heeft plaatsgevonden en of deze zijn uitgezonderd van de vergunningplicht ex art. 19d Nbw. Er wordt (iii) dus ook geen toestemming verleend, omdat de uitzondering op de vergunningplicht rechtstreeks uit de Nbw en de daarop gebaseerde lagere regelgeving voortvloeit. Ook (iv) is het doen van een melding geen voorwaarde voor het kunnen uitvoeren van de activiteit waarop de melding betrekking heeft. Het enkele doel van de melding is dat bestuursorganen de gelegenheid krijgen het gebruik van de depositieruimte voor activiteiten onder een grenswaarde te monitoren. Het enkele doel van de meldingsbevestiging is vervolgens dat degene die de melding heeft gedaan, weet dat deze melding is ontvangen (en dat, met andere woorden, is voldaan aan de verplichting om te melden). Daarmee sluit de ABRvS aan bij de conclusie van A-G Widdershoven d.d. 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4116), op grond waarvan deze melding zou vallen in de categorie ‘melding in verband met algemene regels’, naast de overige drie soorten meldingen die Widdershoven signaleerde (te weten de melding als uitzondering op de vergunningplicht, de melding als gebod en de melding als uitzondering op een voorwaardelijk verbod). Van deze drie andere categorieën meldingen leiden de laatste twee tot een besluit (zie ook ABRvS 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:14 en ECLI:NL:RVS:2015:34).
3.
Eerder, in mijn annotatie in de Nieuwsbrief StAB (2016, nr. 31) constateerde ik dat hoewel de uitspraak te verdedigen is, het iets minder zwart-wit is dan het lijkt. Aldaar besprak ik dat de meldingsverplichting ertoe leidt dat tenminste vier weken maar ten hoogste twee jaar voor de aanvang van deze activiteit een melding wordt gedaan. Het doen van de melding, en daarmee ook de acceptatie ervan, zou daarmee als een constitutief vereiste kunnen worden beschouwd voor het kunnen inroepen van de uitzondering op de vergunningplicht. Redenerend langs deze lijn zou dan wel sprake zijn van een mededeling die gericht is op rechtsgevolg. De uitspraak van de ABRvS maakt duidelijk dat dit niet het geval is; ook zonder een (tijdige) melding mag de meldingsplichtige activiteit worden verricht. De uitspraak is overigens ook in lijn met de bedoeling van de wetgever op dit punt. In de toelichting op de regeling programmatische aanpak stikstof wordt gesteld dat acceptatie van de melding moet worden aangemerkt als een feitelijke handeling. De gedachte is dat het enkel gaat om een registratie waarbij ‘depositieruimte voor grenswaarden’ wordt afgeboekt (Stcrt. 2015/16320, p. 28).
4.
De uitspraak houdt haar relevantie voor de aanstaande inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming (‘Wnb’). Met art. 2.7 Regeling natuurbescherming wordt de regeling terzake van de melding zoals deze op grond van de Nbw (en de Regeling PAS) gold materieel gecontinueerd. Dat betekent dat er ook vanaf 1 januari 2017 een verplichting bestaat om een melding te doen voor de projecten of andere handelingen die behoren tot een van de categorieën van activiteiten die zijn opgesomd in art. 2.7 Regeling natuurbescherming. De melding geldt voor de in dit artikel genoemde projecten of andere handelingen onder de geldende grenswaarde – en daarmee dus voor vergunningvrije projecten of andere handelingen. De melding moet tenminste vier weken van tevoren, doch uiterlijk twee jaar voor aanvang van de betreffende activiteit worden gedaan. Het heeft de voorkeur om een melding op tijd te doen. Reeds gemelde activiteiten hebben – ook als ze nog niet worden uitgevoerd – geen last van een tussentijdse verlaging van de grenswaarde, op het moment dat 95% van de depositieruimte voor grenswaarden is benut (art. 2.12, zevende lid, sub b, Bnb). In die situatie verschuift de vergunningvrije grens immers van 1,0 mol/ha/jaar naar 0,05 mol/ha/jaar (art. 2.12, lid 2, Besluit natuurbescherming). Ook in zoverre is het voor de praktijk prettig dat de melding niet kan leiden tot procedures en daarmee gepaard gaande vragen als wat gebeurt er als de melding ten onrechte geaccepteerd is maar als gevolg van deze – onterecht geaccepteerde – melding de depositieruimte voor grenswaarden van rechtswege is verlaagd en een andere partij daardoor een (mogelijk moeizaam) vergunningtraject moest doorlopen. Overigens moet in dit verband tenslotte wel gerealiseerd worden dat deze discussie ook nu nog gevoerd kan worden, maar dan in het kader van een eventueel verzoek om handhaving. Immers, in het kader van een handhavingstraject kan aan de orde komen dat voor de te ondernemen activiteit ten onrechte wordt aangenomen dat slechts een meldingsplicht geldt.