Reageren in een geschil over de bestuurlijke waarschuwing?

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een bestuursrechtelijk geschil dat nu bij haar speelt, een zogenoemde conclusie gevraagd aan staatsraad advocaat-generaal Widdershoven. Dit geschil gaat over de bestuurlijke waarschuwing. De vraag of de schriftelijke, bestuurlijke waarschuwing een besluit is waartegen bezwaar en beroep mogelijk is, keert regelmatig terug in de rechtspraak van de hoogste bestuursrechters. De Afdeling bestuursrechtspraak behandelt deze zaak met nummer 201607055/1 op vrijdag 10 november 2017 op een rechtszitting van een grote kamer. De staatsraad advocaat-generaal neemt uiterlijk zes weken na de dag van de rechtszitting een conclusie. Partijen krijgen daarna twee weken de tijd daarop te reageren. Hierna zal de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak doen in deze zaak.

Wilt u reageren op de vragen die aan de staatsraad advocaat-generaal zijn gesteld?

Tot en met 20 oktober 2017 heeft iedereen de mogelijkheid om te reageren op de vragen die aan de staatsraad advocaat-generaal zijn gesteld. Dat geldt dus ook voor personen die niet als partij bij deze zaak zijn betrokken. Daarmee wordt de figuur van de ‘amicus curiae’ in het bestuursrecht geïntroduceerd. De staatsraad advocaat-generaal zal de ingekomen reacties betrekken bij zijn conclusie. Reacties kunnen uitsluitend worden ingediend via het formulier op deze pagina. U kunt dit doen tot en met vrijdag 20 oktober 2017. Daarna niet meer.

Om adequaat te kunnen reageren, moet u natuurlijk wel weten waar deze zaak over gaat en welke vragen zijn gesteld aan de advocaat-generaal.

Korte beschrijving van de zaak

Een bedrijf heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 augustus 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:4400). In deze zaak moet de vraag worden beantwoord of de schriftelijke waarschuwing als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft deze bestuurlijke waarschuwing gegeven aan een bedrijf vanwege een overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Oordeel van de rechtbank Gelderland

De rechtbank heeft geoordeeld dat de waarschuwing geen rechtsgevolg meebrengt voor het bedrijf. Uit artikel 28a, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet volgt niet dat de minister bij het constateren van een volgende overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet gehouden is een bevel tot staking of tot niet aanvangen van de werkzaamheden te geven. De waarschuwing houdt naar het oordeel van de rechtbank slechts de constatering in dat het bedrijf het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft overtreden. Als de waarschuwing daadwerkelijk wordt gevolgd door een bevel tot staking of tot niet aanvangen van de werkzaamheden, kan het bedrijf volgens de rechtbank hiertegen rechtsmiddelen aanwenden. Daarbij kan zij ook de feiten en omstandigheden betwisten die aan de waarschuwing ten grondslag liggen. Uit de omstandigheid dat artikel 5:34, tweede lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing is verklaard, volgt niet dat de weigering om de waarschuwing in te trekken een besluit is in de zin van de Awb. Ook in dat geval moet worden beoordeeld of het wettelijke voorschrift een rechtsgevolg verbindt aan de weigering om de waarschuwing in te trekken.

Het verzoek aan de staatsraad advocaat-generaal

De vraag of tegen een bestuurlijke waarschuwing in rechte kan worden opgekomen, keert regelmatig terug in de rechtspraak van de hoogste bestuursrechters. Het antwoord op deze vraag is niet eensluidend en afhankelijk van een aantal factoren. Mede uit oogpunt van rechtseenheid en rechtsontwikkeling bestaat de behoefte aan een conclusie van de staatsraad advocaat-generaal waarin deze factoren in kaart worden gebracht.

Zowel de Afdeling bestuursrechtspraak als de Centrale Raad van Beroep als het College van Beroep voor het bedrijfsleven hebben uitspraken gedaan over de bestuurlijke waarschuwing. Daarom verzoekt de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak allereerst in de conclusie aandacht te besteden aan de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters over de bestuurlijke waarschuwing en de zogenoemde nihil-boete bij de conclusie te betrekken (ECLI:NL:CBB:2017:215).

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak verzoekt de staatsraad advocaat-generaal in de conclusie ook in te gaan op de vraag welke omstandigheden relevant zijn voor het antwoord op de vraag of een schriftelijke bestuurlijke waarschuwing als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt. Omstandigheden die een rol zouden kunnen spelen zijn wellicht:

Heeft de waarschuwing een grondslag in de wet of in een beleidsregel?
Is de waarschuwing de noodzakelijke voorwaarde voor een andere bestuurlijke maatregel (bijvoorbeeld oplegging van een boete of intrekking van een vergunning)?
Voorziet de wet of de beleidsregel in de mogelijkheid tot intrekking van een eenmaal gegeven waarschuwing?

Ook andere omstandigheden kunnen in dit verband relevant zijn, waarbij kan worden gedacht aan een eventueel punitief of schadeveroorzakend karakter van de waarschuwing.

Ook wordt de staatsraad advocaat-generaal verzocht in te gaan op de gevolgen van het aanmerken van een waarschuwing als een besluit. Hierbij kan worden gedacht aan de formele rechtskracht van het besluit waarbij de waarschuwing is gegeven, als deze niet in bezwaar en beroep wordt aangevochten en de betekenis daarvan bij de beoordeling van een op de waarschuwing volgende maatregel. Heeft de gewaarschuwde (nog) mogelijkheden om in de vervolgprocedure de feiten en omstandigheden te betwisten die aan de waarschuwing ten grondslag liggen?

Aan de hand van de antwoorden op deze vragen heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak de staatsraad advocaat-generaal verzocht een standpunt in te nemen over de vraag of de waarschuwing die de minister in deze zaak heeft gegeven als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt.


De Raad van State gebruikt de gegevens die u hier heeft ingevuld alleen om op uw bericht te reageren of aan uw verzoek te voldoen. De Raad van State bewaart uw gegevens niet langer dan nodig is. Informatie hierover vindt u in onze privacyverklaring.