Selecteer een pagina

HR 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3016

1) De raadsheer-commissaris heeft aan partijen (uitsluitend) voorgesteld om met de kamer te bespreken in hoeverre aanleiding bestond een van de andere leden van de kamer als raadsheer-commissaris te laten optreden. Daarop volgde een wisseling van de raadsheer-commissaris. Partijen mochten het voorgaande niet zo begrijpen dat hij zich als raadsheer zou terugtrekken uit de kamer.

2) Voor het ontbreken van aansprakelijkheid van degene die in de opstal een bedrijf uitoefent, is nodig en toereikend dat tussen het bestaan of ontstaan van het gebrek en de bedrijfsuitoefening geen verband bestaat.

In cassatie ziet het principale beroep op een processuele vraag en het incidentele beroep op toepassing van art. 6:181 BW, de Hoge Raad nuanceert een criterium uit zijn eerdere arrest.

Achtergrond

Het ging in deze zaak om een bedrijfsgebouw dat in afzonderlijke units werd verhuurd aan bedrijven, waaronder de verweerders in cassatie, Planet c.s.. In de unit die verhuurd was aan eiseres 2, is brand uitgebroken. Uitgangspunt in cassatie is dat de brand is ontstaan als gevolg van kortsluiting in de accubekabeling van een vrachtwagen, die in eigendom is van eiseres 1. Als gevolg van de brand zijn de opgeslagen spullen in de units van Planet c.s. verloren gegaan.

Planet c.s. hebben eiseres 1 en eiseres 2 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor hun schade. De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft dit vonnis vernietigd en geoordeeld dat alleen eiseres 1 aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan als gevolg van de brand. Het incidentele beroep in cassatie richt zich tegen dit oordeel.

Principale beroep: vervanging van raadsheer-commissaris?

Eiseressen in cassatie klagen dat de bij tussenarrest benoemde raadsheer-commissaris één van de raadsheren is die het eindarrest heeft mee gewezen.

Het hof had eiseressen toegelaten tot het leveren van tegenbewijs en een raadsheer-commissaris benoemd voor het horen van getuigen. Bij het eerste getuigenverhoor had de getuige zich teruggetrokken. In overleg met partijen is de raadsheer-commissaris vervolgens vervangen door een ander. Het middel klaagt dat de raadsheer-commissaris ten onrechte deel is blijven uitmaken van de kamer van het hof die het tussenarrest heeft gewezen. De klacht slaagt niet. Uit het proces-verbaal blijkt enkel dat de raadsheer-commissaris aan partijen heeft voorgesteld om te bespreken in hoeverre aanleiding bestond om een andere raadsheer-commissaris te laten optreden. Er waren geen aanwijzingen voor het ontbreken van zijn onpartijdigheid. Vervolgens zijn partijen akkoord gegaan met een wisseling van de raadsheer-commissaris. Partijen mochten er niet van uitgaan dat die raadsheer-commissaris zich als raadsheer ook zou terugtrekken uit de kamer.

Incidentele beroep: toepassing art. 6:181 BW

Het incidentele beroep gaat over de vraag of eiseres 2 wel of niet op grond van art. 6:181 lid 1 BW aansprakelijk is. Art. 6:181 lid 1 BW luidt:

“Worden de in de artikelen 173, 174 en 179 bedoelde zaken, opstallen of dieren gebruikt in de uitoefening van een bedrijf, dan rust de aansprakelijkheid uit de artikelen 173 lid 1, 174 lid 1 en lid 2, eerste zin, en 179 op degene die dit bedrijf uitoefent, tenzij het een opstal betreft en het ontstaan van de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat.”

Art. 6:181 BW maakt een uitzondering op het uitgangspunt dat de bezitter van een gebrekkige zaak, opstal of dier aansprakelijk is voor de schade. Wanneer een gebrekkige opstal in het kader van een bedrijf wordt gebruikt, verlegt art. 6:181 de risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen dus van de bezitter naar de bedrijfsmatige gebruiker.

Het hof oordeelde – kort gezegd – dat eiseres 2 niet op grond van art. 6:181 BW aansprakelijk is, omdat het verband ontbreekt tussen enerzijds de bedrijfsuitoefening van eiseres 2 en anderzijds het ontstaan van de brand (kortsluiting in de vrachtauto dan wel een andere, onbekend gebleven oorzaak) en het verdere brandverloop.

De Hoge Raad oordeelt anders. Een bekende regel is dat de grondslag voor aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW is dat de opstal uit het oogpunt van veiligheid niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert; tot die omstandigheden behoort het gebruik dat van de opstal wordt gemaakt (HR 20 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7686, NJ 2000/700 (Foekens/Naim), rov. 3.5). Datzelfde geldt voor art. 6:181 BW. Bij de aansprakelijkheid op grond van art. 6:181 BW kan het gaan om een eigenschap van de opstal die deze gezien het gebruik dat ervan wordt gemaakt onveilig doet zijn.

Vervolgens gaat de Hoge Raad in op de “tenzij-clausule”, namelijk dat geen aansprakelijkheid bestaat, als het ontstaan van de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat. Volgens de Hoge Raad is de zinsnede ‘het ontstaan van de schade’ te verstaan als ‘de verwezenlijking van het gevaar dat is verbonden aan de gebrekkigheid van de opstal’. Hieronder is mede begrepen het geval waarin het gaat om de verwezenlijking van een gevaar als gevolg van bestaande eigenschappen van de opstal die deze gezien het gebruik dat ervan wordt gemaakt onveilig doen zijn.

De Hoge Raad nuanceert het criterium uit zijn eerdere arrest van 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9757, namelijk dat voor die “tenzij-clausule”, nodig en toereikend is dat tussen het bestaan of ontstaan van het gebrek en de bedrijfsuitoefening geen verband bestaat.

Op grond hiervan vernietigt de Hoge Raad het arrest van het hof. Het hof had moeten onderzoeken of de door Planet c.s. geleden schade het gevolg is van de verwezenlijking van het gevaar dat is verbonden aan het (gestelde) ontbreken van voldoende brandwerende voorzieningen in de gehuurde unit, en of er voldoende verband bestaat tussen de verwezenlijking van dat gevaar en haar bedrijfsuitoefening.

Cassatieblog.nl

Share This