AbRvS 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1106 is opgenomen vanwege de overwegingen over art. 8:75 Awb. Tot nu toe heeft de Afdeling bij de toepassing van artikel 8:75 Awb als regel het uiteindelijke oordeel omtrent de rechtmatigheid van het bestreden besluit bepalend geacht voor het antwoord op de vraag of een proceskostenveroordeling ten laste van het bestuursorgaan moet worden uitgesproken. De benadering van de andere hoogste bestuursrechters is anders. Deze achten voor het antwoord op de vraag of tot een veroordeling van het bestuursorgaan in de proceskosten moet worden overgegaan, als regel het al dan niet slagen van het ingestelde rechtsmiddel bepalend. Ratio van de rechtspraak van de andere hoogste bestuursrechters is dat het niet redelijk wordt geacht dat de natuurlijke of rechtspersoon die met succes hoger beroep heeft ingesteld, de bij hem opgekomen proceskosten niet vergoed krijgt.
De Afdeling sluit zich uit een oogpunt van rechtseenheid thans aan bij deze rechtspraak. Dit betekent dat als het hoger beroep slaagt, de kosten van dit beroep in beginsel voor risico van het bestuursorgaan komen, ook als het door het bestuursorgaan genomen besluit rechtmatig wordt bevonden.
De Afdeling merkt hierbij op dat artikel 8:75 Awb in zijn huidige vorm de hogerberoepsrechter niet de mogelijkheid geeft om in de situatie waarin de uitspraak van de rechtbank onjuist is terwijl er sprake is van een rechtmatig besluit van het bestuursorgaan, de Staat in de proceskosten te veroordelen. Indien de wetgever het onwenselijk zou vinden dat in deze gevallen het bestuursorgaan in de proceskosten wordt veroordeeld, ligt het op diens weg de wet aan te passen.