Vastgoedondernemer verliest vergeetzaak van Google

Twee vastgoedbroers worden door de gemeente Rotterdam op een lijst met malafide huiseigenaren gezet. Van die lijst verdwijnen ze weer nadat ze een bestuursrechtelijke procedure hierover winnen. Tegen in ieder geval één van de broers wordt ook een strafzaak gestart, vanwege vermeende hypotheekfraude. Die strafzaak wordt begin 2016 gesloten. De broers eisen vervolgens een schadevergoeding van naar verluid 100 miljoen van de gemeente Rotterdam.

Eén van de broers vraagt Google vervolgens een aantal URL’s, die volgens hem opkomen als via Google wordt gezocht op zijn naam, uit de zoekresultaten te verwijderen. De man doet een beroep op het vergeetrecht dat we kennen sinds het Google Spain arrest.

Google wijst het verzoek af. Dan dient de vastgoedhandelaar een verzoek in o.g.v. artikel 47 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om te bemiddelen tussen hem en Google. Ook de AP wijst het verzoek af.

De man geeft niet op en dient bij de rechtbank Den Haag een verzoekschrift in o.g.v. de Wbp om Google alsnog te laten bevelen de zoekresultaten te verwijderen. Maar ook de rechtbank wijst het verzoek af.

Op de zitting blijkt dat Google twee van de URLs alsnog heeft verwijderd. Van vijf andere URLs is niet bewezen dat deze inderdaad opkomen bij zoeken op de naam van de man zodat het verzoek tot verwijdering van die URLs wordt afgewezen. Dan blijven er 3 URLs over. Overigens staan de URLs gewoon in de beschikking vermeld, wat de anonimisering van het vonnis wat zinloos maakt.

Ook de andere drie URLs hoeven niet te worden verwijderd. De belangenafweging valt uit in het voordeel van Google. Verzoeker heeft “niet of onvoldoende aangetoond dat de weergave van de URL’s in de zoekresultaten in de zoekmachine onjuist, irrelevant of bovenmatig zijn en dat zijn privacybelang zwaarder weegt dan het publieke belang van vindbaarheid van de webpagina’s en het belang van Google om deze webpagina’s vindbaar te blijven houden. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking:

- de drie URL’s zien overwegend op handelen van [verzoeker] als vastgoedondernemer zelf, te weten zijn schadeclaim van € 100 à € 110 miljoen tegen de gemeente Rotterdam en een beslaglegging op deze vordering door Fortis, waarmee hij de publicaties die daarvan het gevolg zijn en de publieke belangstelling daarvoor in zekere zin over zichzelf heeft afgeroepen;

- de drie URL’s verwijzen naar artikelen in regionale en landelijke nieuwsmedia en [verzoeker] leverde blijkens deze artikelen daaraan een actieve bijdrage. [verzoeker] heeft de juistheid van de inhoud daarvan als zodanig niet betwist;

- de stelling van [verzoeker] dat hij de publiciteit niet zocht, maar hij, zoals hij stelt, gedwongen werd om te reageren het voorgaande niet of althans onvoldoende weerlegt;

- bij de mondelinge behandeling is van de zijde van [verzoeker] toegelicht dat deze schadeclaimprocedure(s) nog niet zijn afgerond, althans zullen worden hervat, in reactie op de formele beëindiging van de strafzaak tegen [verzoeker] op 22 januari 2016 zodat tegen die achtergrond bezien nieuwsberichten over deze verwikkelingen nog steeds van relevante betekenis en nieuwswaardig zijn of niet valt uit te sluiten dat zij dat opnieuw worden;

- ontwikkelingen in de vastgoedsector zijn voorwerp van actueel maatschappelijk debat, zoals Google heeft aangevoerd. Daarmee hangt samen dat het publiek een aanzienlijk belang heeft om mediaberichtgeving hieromtrent te kunnen vinden. [verzoeker] is zowel voorwerp van, als deelnemer aan dat maatschappelijke debat.”

De rechtbank concludeert dat de inmenging in de grondrechten van verzoeker door Google gerechtvaardigd is door het belang bij informatievrijheid ”en (daarmee) het belang van Google om de desbetreffende zoekresultaten te kunnen (blijven) aanbieden“.

De rechtbank wijst er dan nog op dat het de vastgoedhandelaar vrijstaat – als hij uitdrukkelijk een inhoudelijke toetsing wenst van de informatie op de sites waarheen wordt gelinkt – de sites aan te spreken waarop de artikelen staan. “Een verzoek op grond van artikel 46 Wbp is niet bedoeld om die procedure te omzeilen. Het is evenmin bedoeld om onwelgevallige, maar niet onrechtmatige artikelen via de omweg van een verwijderingsverzoek aan een zoekmachine-exploitant aan het zicht van het publiek te onttrekken (vgl. rechtbank Amsterdam, 24 december 2015).

| Print Print | MR 20769