De nieuwe opzetclausule uitgelegd
vrijdag 1 juni 2018Een vader heeft zijn 5 maanden oude zoontje, in een poging hem te laten stoppen met huilen, hard door elkaar geschud. De baby heeft hierdoor ernstig lichamelijk letsel (‘shaken baby syndroom’) opgelopen. De vader is strafrechtelijk veroordeeld voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld. Op grond van onrechtmatige daad is hij aansprakelijk voor de schade van het kind. Als wettelijk vertegenwoordiger, vordert de moeder op de voet van artikel 7:954 BW (directe actie) van Reaal betaling van het bedrag dat Reaal gehouden is uit hoofde van aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP) aan de vader uit te keren.
Nieuwe opzetclausule
Reaal meent met een beroep op de ‘nieuwe’ opzetclausule (volgens Standaardpolismodel AVP 2000) niet tot uitkering gehouden te zijn. Voor zover van belang luidt deze bepaling als volgt: “Niet gedekt is aansprakelijkheid van verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit zijn/haar opzettelijk en tegen persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten”.
De uitspraak
Zowel de rechtbank als het hof verwerpen het beroep van Reaal. Ook de Hoge Raad oordeelt dat Reaal een uitkering moet verstrekken. Aangezien er grote verdeeldheid is in de rechtspraak over de uitleg van de nieuwe opzetclausule wijdt de Hoge Raad – met het oog op de rechtseenheid – (algemene) overwegingen aan de strekking van de opzetclausule.
De Hoge Raad geeft aan dat voor toepassing van de opzetclausule bij een schadevoorval als uitgangspunt geldt dat sprake moet zijn van een opzettelijke en wederrechtelijke gedraging van de verzekerde die objectief bezien gericht is op het doen ontstaan van letsel of zaakschade, en waarbij het in feite toegebrachte letsel of de zaakschade naar objectieve maatstaven als te verwachten of normaal gevolg van de desbetreffende gedraging kan worden aangemerkt.
Ruimte
De Hoge Raad biedt echter ook ruimte voor maatwerk in verband met de maatschappelijke functie van de AVP, de dader- en slachtofferbescherming. Dit leidt ertoe dat ook als aan de voornoemde voorwaarden voor toepassing van de opzetclausule is voldaan, de opzetclausule soms, vanwege bijzondere omstandigheden van het geval, naar haar strekking niet van toepassing is.
Dat was hier aan de orde. De Hoge Raad oordeelde dat op zichzelf sprake was van een opzettelijke gedraging (het door elkaar schudden), die was gericht tegen een persoon (het zoontje) en naar objectieve maatstaven als een te verwachten of normaal gevolg hersenletsel kan meebrengen, en daarom objectief bezien gericht was op het toebrengen van zodanig letsel. De subjectieve omstandigheid dat de vader slechts de intentie had het huilen van zijn zoontje te stoppen, het onoorbare van zijn gedraging niet besefte en ophield toen dat wel tot hem doordrong, alsmede de vaststelling dat de vader als gevolg van een persoonlijkheidsstoornis als sterk verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen, maken echter dat de Hoge Raad oordeelt dat toepassing van de nieuwe opzetclausule in dit geval niet tot een redelijk en maatschappelijk aanvaardbaar resultaat leidt. Reaal moet dus dekking bieden.
Gevolgen
Aan de ene kant heeft de Hoge Raad met deze uitspraak (HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601) duidelijkheid gegeven over de wijze waarop de nieuwe opzetclausule moet worden uitgelegd (bijvoorbeeld wanneer sprake is van opzet). Dat is een goede ontwikkeling, want hierover bestond in de lagere rechtspraak veel onduidelijkheid. Aan de andere kant doet de Hoge Raad deze duidelijkheid grotendeels teniet door ook als op zichzelf aan de voorwaarden voor een beroep op de opzetclausule is voldaan, ruimte te bieden voor maatwerk in die zin dat de opzetclausule buiten toepassing kan blijven als toepassing tot een onredelijk of maatschappelijk onaanvaardbaar resultaat leidt.