Foto.Groesbeeksedwarsweg - - van Swaaij Cassastie & Consultancy - cassatieadvocaat - cassatie advocaat

Groesbeeksedwarsweg, vlakbij mijn kantoor in de Krayenhoffkazerne (foto SvS, iPhone X)

Noviomagus. Op 28 dezer, gisteren, casseerde de Hoge Raad een vorig jaar door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gewezen arrest waarmee een wanpresterende opdrachtnemer goed weggekomen is. Voor opdrachtgeefster heb ik het cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft nieuwe regels gevonden omtrent zowel het causaal verband tussen de schade en de tekortkoming, als de bewijslastverdeling.

Casus

Dit geval wordt erdoor gekenmerkt dat, naar in cassatie veronderstellenderwijs moet worden aangenomen, een opdrachtnemer de van de opdrachtgever ter doorbetaling aan een derde ontvangen geldbedragen voor zichzelf heeft behouden. De vorige volzin is van de Hoge Raad (rov. 3.4.2).

In casu heeft mevrouw De Vries – alle hier genoemde namen zijn fictief – aan de heer Jansen, met wie zij jarenlang bevriend geweest is, geldbedragen ter beschikking gesteld ten behoeve van de heer Hussein, een vriend vanJansen. Het ging om een totaalbedrag van € 85.000. Jansen had mevrouw De Vries verteld dat Hussein een erfenis verkregen had bestaand in een huis en een stuk grond in Irak. Jansen zou Hussein financieel ondersteunde om de erfenis veilig te stellen en het huis en de grond te verkopen.

Op een gegeven moment doet mevrouw De Vries aangifte tegen Jansen ter zake van oplichting. Eerder had ze al aan Jansen een e-mail gestuurd waarin ze zei inmiddels niet meer te geloven in die erfenis.

De politierechter heeft Jansen vrijgesproken van oplichting.

Mevrouw De Vries stelt tegen Jansen een eis die strekt tot een veroordeling van Jansen om haar in hoofdsom € 85.000 terug te betalen.

Oordeel Hof

Het Hof oordeelt:

  1. dat gesteld noch gebleken is dat er een causaal verband bestaat tussen het niet doorgeven door Jansen van de geldbedragen aan Hussein en het niet terugbetalen van deze bedragen door Hussein of Jansen aan mevrouw De Vries; en
  2. dat ex art. 150 Rv op mevrouw De Vries de bewijslast rust van haar stelling dat Jansen het geld zelf  gehouden heeft (niet doorgeleid heeft naar Hussein).

Oordeel Hoge Raad

Het zojuist vermelde oordeel over het ontbreken van causaal verband houdt in cassatie geen stand. De Hoge Raad oordeelt (omwille van het leesgemak is gewerkt met dezelfde gefingeerde namen):

„3.4.1   Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van het hof dat gesteld noch gebleken is dat er een causaal verband bestaat tussen het niet doorgeven door Jansen van de geldbedragen aan Hussein en het niet terugbetalen van deze bedragen door Hussein of Jansen aan De Vries. Het onderdeel klaagt in dat verband onder meer dat onjuist dan wel onbegrijpelijk is het oordeel van het hof (a) dat van schade voor De Vries niet meteen sprake is indien Jansen de voor Hussein bestemde gelden zelf gehouden heeft; (b) dat het dan immers in beginsel Hussein  is die schade lijdt; en (c) dat dit temeer geldt omdat De Vries zelf gesteld heeft dat zij wist dat zij de gelden slechts onder de voorwaarde van verkoop van de grond en woning in Irak zou terugkrijgen.

3.4.2   Dit geval wordt erdoor gekenmerkt dat, naar in cassatie veronderstellenderwijs moet worden aangenomen, een opdrachtnemer de van de opdrachtgever ter doorbetaling aan een derde ontvangen geldbedragen voor zichzelf heeft behouden. In een zodanig geval is de opdrachtnemer in de uitvoering van zijn opdracht tekortgeschoten.

De opdrachtgever lijdt dan schade ten belope van die geldbedragen, ongeacht de bestemming die de opdrachtgever uiteindelijk aan de geldbedragen had toegedacht.

De opdrachtnemer kan zich dus in dit geval niet met succes erop beroepen dat causaal verband ontbreekt tussen zijn handelen en de schade op de grond dat de opdrachtgever de geldbedragen ook niet zou hebben teruggekregen bij correcte uitvoering van de opdracht. Nu het hof van een andere rechtsopvatting is uitgegaan, slaagt het onderdeel.”

Dan de bewijslast. Na te hebben vermeld dat onderdeel 3 klaagt dat het hof ten onrechte geoordeeld heeft dat ex art. 150 Rv op mevrouw De Vries de bewijslast rust van haar stelling dat Jansen het geld zelf gehouden heeft, oordeelt de Hoge Raad:

„3.5.2   Op grond van art. 7:403 lid 2 BW doet de opdrachtnemer aan de opdrachtgever verantwoording van de wijze waarop hij zich van de opdracht heeft gekweten en rekening van de bij de uitvoering van de opdracht ten laste van de opdrachtgever uitgegeven gelden of ten behoeve van de opdrachtgever ontvangen gelden. Deze regel brengt met zich dat, indien een opdrachtgever aan een opdrachtnemer gelden verschaft en de opdrachtnemer zich jegens de opdrachtgever erop beroept dat hij over die gelden heeft beschikt overeenkomstig het doel waarvoor ze aan hem zijn verschaft, de opdrachtnemer de daartoe door hem gestelde feiten dient te bewijzen. Nu het hof van een andere rechtsopvatting is uitgegaan, slaagt de klacht.”

Ten slotte

Op 8 juni jl. werd in deze zaak ter rolle van de Hoge Raad een tot vernietiging strekkende conclusie van Advocaat-Generaal Van Peursem genomen en bepaald dat op 19 oktober a.s. arrest gewezen zou worden.
Zoals gebruikelijk, ontving ik afgelopen donderdagmiddag van de administratie civiele zaken van de Hoge Raad een e-mail met daarop een overzicht van mijn zaken die de volgende dag op de rol van de Hoge Raad stonden. Op het overzicht stond (dus) vermeld dat de Hoge Raad in de zaak De Vries/Jansen bij vervroeging uitspraak zou doen.
Het was gisteren natuurlijk geweldig leuk om mevrouw De Vries telefonisch kond te doen van de goede uitslag.

Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.