Levert de handelswijze van de politie naar aanleiding van het zogenoemde “Moelander”-project verboden onderscheid (discriminatie) op?

Levert de handelswijze van de politie naar aanleiding van het zogenoemde “Moelander”-project verboden onderscheid (discriminatie) op?
17 oktober 2018 8459 keer bekeken

De controlebevoegdheden van de politie in het kader van de Wegenverkeerswet zijn bij de Hoge Raad al vaker onderwerp van discussie geweest (zie bijvoorbeeld HR NJ 1989, 390; NJ 1998, 481 en ECLI:NL:HR:2006:AY9670). Vrij recent speelde nog de zaak die bekend geworden is als de dynamische verkeerscontrole-zaak. De Hoge Raad oordeelde dat indien bij een verkeerscontrole daadwerkelijk het rijbewijs en de kentekenpapieren worden gecontroleerd in principe aan de wettelijke vereisten wordt voldaan. Dat een controle -mede- wordt ingezet om opsporingshandelingen te faciliteren maakt de verkeerscontrole niet onrechtmatig, aldus de Hoge Raad. Een verkeerscontrole is slechts onrechtmatig indien een voertuig uitsluitend of hoofdzakelijk op basis van etnische of religieuze kenmerken van de bestuurder of de inzittende voor controle wordt geselecteerd. Als daarvan sprake is moet de rechter in die specifieke zaak bepalen welke gevolgen hij daaraan verbindt (ECLI:NL:HR:2016:2454). Het moge duidelijk zijn dat de politie veel speelruimte krijgt bij het uitoefenen van haar bevoegdheden in het licht van de Wegenverkeerswet.

Deze week deed de Hoge Raad (wederom) uitspraak in een zaak waarin de rechtmatigheid van een staande houding in het kader van een verkeerscontrole werd aangevochten (ECLI:NL:HR:2018:1872). Waar in de zaak van de dynamische verkeerscontrole de vraag centraal stond of de verkeerscontrole (oneigenlijk) werd gebruikt om opsporingsactiviteiten te verrichten, en derhalve sprake was van detournement de pouvoir, stond in deze zaak het project “Moelander” en de vraag of sprake is van discriminatie centraal. Dit project speelde binnen de Eenheid Zeeland-West-Brabant en hield -kort gezegd- in dat bijzondere aandacht werd gevraagd om voertuigen te controleren uit Midden en Oost Europa. De vraag die voorlag was of de verkeerscontrole en staande houding in het kader van dit project discriminatoir -en om die reden onrechtmatig- was.

Verkeerscontrole naar aanleiding van “Moelander-project”
Het ging in casu om een verkeerscontrole waarbij een Bulgaars voertuig werd gecontroleerd. De verbalisant beschreef in zijn proces-verbaal dat hij een parkeerplaats bij een hotel opreed en dat hem een Bulgaarse auto tegemoet kwam rijden. In zijn proces-verbaal stond vermeld dat er binnen de eenheid Zeeland-West-Brabant een project genaamd “Moelander” was opgezet waarbij aandacht wordt gevraagd om voertuigen te controleren uit Midden en Oost Europa. De verbalisant keerde bij het zien van de auto met Bulgaars kenteken zijn voertuig, stapte uit en besloot de bestuurder (die wegliep van zijn voertuig) naar een geldig rijbewijs te vragen. De bestuurder verklaarde hierop dat hij die niet bij zich had en overhandigde de verbalisant in plaats hiervan een identiteitskaart. Navraag bij de meldkamer door de verbalisant leerde hem dat het rijbewijs van de man ongeldig verklaard was. De man werd vervolgd (en veroordeeld, zowel bij rechtbank als hof) voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs.

(On)rechtmatige staande houding?
De verdediging heeft verweer gevoerd op de rechtmatigheid van de staande houding van de bestuurder van het voertuig en aangevoerd dat het project van de politie waarbij auto’s met kentekens uit Midden en Oost Europa onder verscherpte aandacht staan (lees: sneller gecontroleerd worden)onrechtmatig discriminatoir is. In algemene zin heeft te gelden dat kentekens vaak niet los te zien zijn van personen. Voorts is volgens de verdediging niet gebleken van een rechtvaardiging voor het maken van onderscheid bij het controleren van kentekens afkomstig uit bepaalde landen. Dit betekent volgens de verdediging dat er sprake is van een schending van de artikelen 1 Grondwet, 5 en 8 EVRM (bedoeld werd allicht -ook- artikel 14 EVRM, zie ook latere conclusie plv. A-G) en artikel 21 Handvest EU. In die bepalingen staat -kort gezegd- dat discriminatie zonder rechtvaardiging verboden is. De staande houding van de man was volgens de verdediging derhalve onrechtmatig, wat een onherstelbaar vormverzuim oplevert en zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. De verdediging heeft tevens een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie of het project “Moelander” in strijd is het artikel 21 lid 2 Handvest Europese Unie.

Oordeel hof
Het hof overwoog dat er geen sprake was van schending van enig wettelijk voorschrift of schending van een verdrag. Het hof oordeelde -evenals de politierechter- dat er weliswaar scherper gelet werd op auto’s met kentekens uit Oost Europese landen maar dat dit een dermate brede benadering was en niet betekende dat sprake was van ongeoorloofd discriminatoir handelen van de politie. Volgens het hof ging het bij de controles niet om de persoon, maar om het voertuig en mag de politie auto’s met buitenlandse kentekens controleren, waarbij het kan gaan om gestolen onderdelen of valse chassisnummers. Het hof overwoog ter overvloede ook nog dat het in dit geval niet ging om een man uit Bulgarije. Het hof besloot geen prejudiciële vragen te stellen.

Conclusie advocaat-generaal
De plv. advocaat-generaal interpreteert het oordeel van het hof zo dat er geen sprake is geweest van directe discriminatie nu het hof geoordeeld heeft dat de controlebevoegdheid ingezet was op basis van het kenteken van de auto en niet op grond van de nationaliteit van de bestuurder. Terecht merkt de plv. advocaat-generaal mijns inziens echter op dat ook moet worden voorkomen dat de toepassing van een controlebevoegdheid leidt tot indirecte discriminatie. In algemene zin kan volgens de plv advocaat-generaal worden aangenomen dat het gevolg van het “Moelander-project” is dat voertuigen uit de desbetreffende landen meer kans hebben om te worden onderworpen aan verkeerscontroles. Het hof heeft volgens de advocaat-generaal echter ten onrechte niet vastgesteld of er een objectieve rechtvaardiging bestond voor die behandeling, wat wel had gemoeten om tot het oordeel te kunnen komen dat er geen sprake is van indirecte discriminatie. Dit hoeft echter geen consequenties te hebben, nu verdachte zelf niet afkomstig is uit de MOE-landen, maar uit Kroatië, en hij dus niet getroffen is in het belang dat de norm beoogt te beschermen, zijnde het verbod op discriminatie. De advocaat-generaal concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelde gelukkig anders en meent dat het oordeel van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet zonder meer begrijpelijk is. De uitspraak wordt vernietigd en de zaak teruggewezen naar het hof. De overweging van het hof inhoudende dat het een project betrof waarbij weliswaar scherper gelet werd op auto’s met een kenteken uit Oost-Europese landen, maar dat geen sprake was van discriminatoir handelen omdat het gaat om de controle van een voertuig, en niet een persoon, is niet zonder meer begrijpelijk. Dit omdat kennelijk als selectiecriterium voor de controle het kenteken van bepaalde landen is genomen, terwijl door die wijze van controleren indirect onderscheid gemaakt kan worden naar nationaliteit of afkomst van de inzittenden van dat voertuig.

Wat betekent deze uitspraak?

De Hoge Raad laat zich hier gelukkig van zijn rechtsbeschermende kant zien. Het komt erop neer dat de Hoge Raad zegt: deze wijze van handelen kan indirecte discriminatie opleveren. Immers, zo begrijp ik de Hoge Raad, het ligt in de lijn der verwachting dat door deze wijze van selectie van voertuigen voor een controle mensen met de nationaliteit afkomstig uit de MOE-landen vaker gecontroleerd zullen worden. Dit zou onder omstandigheden -indien de maatregelen passend en noodzakelijk zijn- gerechtvaardigd kunnen zijn, waarbij de Hoge Raad onder andere het voorbeeld noemt van grensoverschrijdende criminaliteit, maar het hof heeft hieraan geen aandacht besteed. De Hoge Raad laat bewust ruimte over voor het hof om zelf te oordelen óf daadwerkelijk sprake is van indirecte discriminatie door te overwegen dat door deze wijze van controleren “indirect onderscheid gemaakt kan worden”.

Conclusie
Het is goed dat de Hoge Raad hier de teugels weer wat aantrekt. Laat ik voorop stellen dat ik geen voorstander ben van dergelijke methodes waarbij bepaalde voertuigen (en daarmee ook bestuurders van bepaalde afkomst/nationaliteit) vaker gecontroleerd worden. Mede vanwege de stigmatiserende werking die ervan kan uitgaan ten aanzien van mensen die afkomstig zijn uit die landen. Als dit soort maatregelen wordt ingezet mag minst genomen worden verwacht dat men in staat is uit te leggen waarom zij worden ingezet. Uit de verweren die door de verdediging naar voren zijn gebracht leid ik af dat niet aannemelijk gemaakt is dát en zo ja wát het doel van deze aangescherpte wijze van controle was. Ook de overwegingen van het hof kan dit niet worden afgeleid. Je zou kunnen zeggen dat in elk geval de schijn gewekt is dat er geen objectieve rechtvaardiging voor deze wijze van handelen was, maar dat zal het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch moeten bepalen. Daarnaast kun je je afvragen of je een kenteken wel kunt zien als een neutraal kenmerk, en de vraag of je dus de “lagere toets” van indirecte discriminatie moet toepassen. Wellicht dat dit nog een aspect is waarop de verdediging verweer kan voeren. Het is in elk geval goed dat het hof er nog een keer naar moet kijken, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad. Ik ben benieuwd.

Meer blogs van Mirthe Docter:


Opmerkingen