HR 05-10-1849, W 1058 De Bourbon Naundorff

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

Datum uitspraak 05-10-1849
Bron Hoge Raad
Rechters Donker Curtius van Tienhoven (voorzitter)
Advocaat-Generaal Gregory
Soort zaak civiel
Soort procedure eerste aanleg
Wetgeving artt. 151, 254 Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering
Vindplaats W 1058 p. 4

Arrest

Hooge Raad der Nederlanden
Zitting van den 5 October 1849
Voorzitter, Mr. W. B. Donker Curtius van Tienhoven

Samenvatting

Kan aan dengene, die gecontracteerd heeft met ministers, handelende over een odnerwerp, uit den aard der zaak tot hunne bemoeijenissen behoorende, met grond worden tegengeworpen, dat de ministers hunne magt zijn te buiten gegaan, en dat de Staat alzoo niet verbonden is? Neen.
Zou in zoodanig geval het geschil tusschen den Staat en de ministers moeten worden gevoerd, en laatstgemelden in vrijwaring kunnen worden geroepen? Ja.

Reeds nu ontvangen hebbende het arrest van den Hoogen Raad, gewezen in de bekende zaak van den heer De Bourbon tegen den Staat der Nederlanden, zoo laten wij, wegens de belangrijkheid der zaak, dat arrest hier volgen.

Arrest

De Hooge Raad enz.,

Gehoord de conclusie van het Openb. Min. uitgebracht door den adv.-gen. Gregory, strekkende tot adjudicatie van den eisch;

Overwegende, wat de daadzaken betreft:

dat de eischer op den 4 Oct. 1845 met de ministers van Oorlog, van Marine en van Koloniën, contracterende voor het Nederlandsche Gouvernement, eene overeenkomst heeft gesloten, betreffende de mededeeling van zekere geheimen en van uitvindingen, welke, zoo als daarbij vermeld wordt, eenen grooten invloed op de strijdkrachten van den Staat zouden kunnen uitoefenen;

dat daarbij onder anderen is overeengekomen, dat aan den eischer, levenslang, jaarlijks, eene geldelijke uitkeering zou worden gedaan, en dat hem daarenboven eene som van ƒ300,000 zou worden betaald, als uitmakend den prijs van den bij het Gouvernement verkregen eigendom;

dat bij die overeenkomst tevens is bedongen, dat, zoo die geheimen en uitvindingen niet volkomen aan de verwachting beantwoordden, de zooeven vermelde sommen eene vermindering zouden ondergaan, naar gelang van het gewigt der mindere uitwerking als die was toegezegd;

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

dat tusschen partijen verschil op dit laatste punt ontstaan zijnde, dien ten gevolge, met onderling overleg, vier hoofd-officieren zijn gecommitteerd, om hun gevoelen te kennen te geven, waarnaar partijen overeenkwamen zich te gedragen;

dat deze hoofd-officieren, den 13 Nov. 1848 verklaard hebbende, dat, naar hun eenstemmig gevoelen, de eischer slechts voor één twintigste gedeelte aan de verwachtingen had beantwoord, dienvolgens de bedongene vermindering der hem toegelegde geldelijke uitkeeringen op negentien twintigsten hebben gesteld;

en dat de eischer alsnu in regten dat één twintigste tot ƒ15,000 opvordert, en zulks onverminderd zijne overige regten en aanspraken, welke hij zich uitdrukkelijk voorbehoudt, van die reserve tevens verzoekende acte; terwijl aan de zijde des ged. tegen die vordering geenerlei tegenspraak of verweer is gedaan, zoodat alle de voornoemde daadzaken welke daarenboven voldoende ten processe zijn bewezen, moeten geacht worden als tusschen partijen te zijn in confesso;

  1. alsnu, wat het regt betreft, dat te dien aanzien alleen de vraag kan zijn, of de ged., de Staat der Nederlanden, door de voornoemde overeenkomst is gebonden, en voor de nakoming daarvan is aansprakelijk;

O., dat deswege wel geen de minste twijfel kan bestaan, daar de verbindtenis is aangegaan door de voornoemde hoofden der ministeriële departementen, als contracterende voor het Nederlandsche gouvernement en in diens belang; en, zoo zij hierbij, schoon contracterende over een onderwerp, uit den aard der zake tot hunne bemoeijenissen behoorende, hunne magt mogten hebben te buiten gegaan, zulks wel geschil tusschen hen en den Staat zoude kunnen opleveren en zij casu quo in waarborg zouden kunnen zijn geroepen, doch dat zulks den eischer, evenmin als elken aannemer van werken, namens den Staat door de bevoegde magt aanbesteed, aangaat, noch vatbaar was, om door hem te worden onderzocht, maar dat hij, die, ten behoeve van den Staat, in zooverre het bedongene heeft geleverd, ook tegen dezen aanspraak heeft tot de bedongene betaling, zonder dat hij in staatkundige beschouwingen behoeft te treden, noch wegens de kracht eener al- of niet-bestaande ministeriële verantwoordelijkheid en de hare gevolgen voor den Staat, noch van de gevolgen van staatsbegrootingen, welke daarin voor de Regering of hare agenten mogten zijn opgesloten;

Regt doende, veroordeelt den ged., om aan den eischer, tegen behoorlijke quitantie, op te leggen eene som van ƒ15,000, in voldoening van het één twintigste gedeelte der som van ƒ300,000, den eischer op den 5. Oct. 1845 toegekend voor het geval, dat hij in staat ware geweest aan al de toen gemaakte bedingen te voldoen;

Verleent wijders aan den eischer acte van zijne verklaring, dat hij zich uitdrukkelijk reserveert alle andere regten, zonder eenige uitzondering, welke hem tegen den Staat competeren;

Veroordeelt eindelijk den ged. in de betaling van interessen à 5% jaars der gemelde ƒ15,000, sedert den dag der dagvaarding, en in de kosten van het regtsgeding.

(Vergelijk het arrest, door den Hoogen Raad den 15 Junij ll. gewezen, en opgenomen in het Weekblad van 18 Junij ll., n°. 1026.)