Overheid.nl

De wegwijzer naar informatie en diensten van alle overheden

Terug naar zoekresultaten

ECLI:
ECLI:NL:TADRARL:2018:240
Datum uitspraak:
24-09-2018
Datum publicatie:
29-11-2018
Zaaknummer(s):
18-260 18-261
Onderwerp:
Zorg voor de cliëntVereiste communicatie met de cliënt Zorg voor de cliëntKwaliteit van de dienstverlening Wat een behoorlijk advocaat betaamtBezwaren van de deken
Beslissingen:
Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:
Klacht door cliënt in echtscheidingszaak alsmede een dekenbezwaar. Beide klachten gegrond. Verweerster heeft de zaak van klager en zijn ex-partner via een mediator ontvangen en partijen niet gezien of gesproken alvorens zij het echtscheidingsverzoek en de akte van berusting heeft ingediend. Verweerster was bij het aannemen van de opdracht gehouden om de inhoud van de door de mediator opgestelde vaststellingsovereenkomst met partijen te bespreken en het daarover gegeven advies of de daarover verstrekte informatie schriftelijk vast te leggen. Verweerster heeft dit niet gedaan en enkel als doorgeefluik van de mediator gefunctioneerd. De stellig van verweerster dat zij mocht afgaan en vertrouwen op de goede kwaliteit van het werk van de mediator, wordt gepasseerd. Verweerster kwam een eigen verantwoordelijkheid en zorgplicht toe. Daarnaast was sprake van een niet toegestane samenwerkingsvorm met de mediator nu verweerster daarbij een eigen (financieel) belang had. Hiermee heeft verweerster de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid en integriteit in gevaar gebracht. Voorwaardelijke schorsing van 8 weken.  

Noord-Nederland

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 24 september 2018

in de zaken 18-260 en 18-261

naar aanleiding van de klacht van:

 

inzake 18-260:

klager

en

inzake 18-261:

deken

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 4 november 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 10 april 2018 met kenmerk 2017 KNN186/z74252, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde dag, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht en daarbij tevens een dekenbezwaar tegen verweerster ingediend.

1.3    De klacht van klager en het dekenbezwaar zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van de raad van 1 juni 2018 in aanwezigheid van klager, mr. [naam] namens de deken en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft in beide zaken kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van verweerster van 16 mei 2018 met bijlagen, door de raad ontvangen op 18 mei 2018.

 

2    FEITEN

In beide zaken

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager is gehuwd geweest met mevrouw G. (hierna: de ‘ex-partner’).

2.3    Voor de afwikkeling van de echtscheiding hebben klager en de ex-partner zich gewend tot een mediator, de heer B. (hierna: ‘de mediator’). De mediator was verbonden aan Settlement, een organisatie die zich richt op echtscheidingen.

2.4    De mediator heeft met het oog op de echtscheiding met klager en de ex-partner een vaststellingsovereenkomst (convenant) opgesteld. Op 22 november 2016 hebben klager en de ex-partner de vaststellingsovereenkomst ondertekend.

2.5    Op eveneens 22 november 2016 hebben klager en de ex-partner een overeenkomst van opdracht getekend met [X] Advocatuur & Mediation (hierna: ‘[X]’). [X] is het kantoor van verweerster. De mediator heeft de overeenkomst van opdracht namens [X] opgesteld en ondertekend. De opdracht vermeldt onder meer:

“Hierbij bevestigen wij de tussen u en [X] Advocatuur & Mediation gesloten overeenkomst van opdracht om u als raadsman bij te staan in de afronding van uw echtscheiding.

1.    Alle werkzaamheden worden verricht onder toepassing van de algemene voorwaarden van [X] Advocatuur & Mediation. Deze algemene voorwaarden (*) treft u bijgaand aan. De werkzaamheden hebben alleen betrekking op de afronding van uw echtscheiding en zullen derhalve bestaan uit het voeren van correspondentie, het juridisch beoordelen van het convenant/vaststellingsovereenkomst, het opstellen van processtukken, eventueel voeren van telefoongesprekken.

2.    (…)

3.    De totale kosten bedragen minimaal € 672,78 (€ 300,00 + € 18,00 kantoorkosten + € 66,78 BTW + € 288,00 griffierechten). Dit bedrag wordt vooraf voldaan op rekening [nummer] t.n.v. [verweerster] & [de heer J.]. Na ontvangst van de stukken verstuurt [X] Advocatuur & Mediation u de gespecificeerde nota.

4.    Van alle relevante stukken, welke in uw zaak worden ontvangen en/of verstuurd, zal een kopie aan u en Settlement worden gezonden.

Indien u nog vragen en/of opmerkingen heeft, kunt u contact opnemen met ons kantoor (…).

Namens

[X] Advocatuur & Mediation: [naam en ondertekening mediator] ”

2.6    De bij de overeenkomst van opdracht genoemde algemene voorwaarden vermelden onder meer:

“[X] Advocatuur & Mediation is een samenwerkingsverband advocaten, adviseurs en mediators.

Indien zich bij de uitvoering van de opdracht een gebeurtenis voordoet die tot aansprakelijkheid van [X] Advocatuur & Mediation en/of [verweerster] en/of [de heer J.] RAB FFP of andere medewerkers van [X] Advocatuur & Mediation of – voorheen – bij haar werkzame personen – al dan niet als werknemer – leidt, dan is de gezamenlijke aansprakelijkheid van [X] Advocatuur & Mediation in die personen in totaal steeds beperkt tot (…).”

2.7    De vaststellingsovereenkomst tussen klager en de ex-partner is op 22 november 2016 aan verweerster voorgelegd.

2.8    Verweerster heeft geen contact gehad met klager en/of de ex-partner. Op 25 november 2016 heeft verweerster het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend.

2.9    Bij e-mail van 29 november 2016 heeft klager van [X] de bevestiging van de rechtbank ontvangen dat het echtscheidingsverzoek is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister en dat de rechtbank het verzoek in behandeling heeft genomen.

2.10    Bij beschikking van 27 december 2016 is de echtscheiding uitgesproken.

2.11    Bij e-mail van 30 december 2016 heeft klager van [X] bericht ontvangen dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en is hen medegedeeld dat daarmee de rechtbankprocedure van de echtscheiding is afgerond.

2.12    Bij brief van 3 januari 2017 heeft klager van [X] de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank ontvangen met daarbij een kopie van de inschrijving van de echtscheiding.

2.13    Bij brief van 4 november 2017 heeft klager een klacht ingediend over verweerster bij de deken.

 

3    KLACHT

In 18-260

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

klager (en de ex-partner) niet gezien of gesproken heeft en enkel als doorgeefluik van de mediator heeft gefunctioneerd zonder de inhoud van de vaststellingsovereenkomst bij klager te toetsten of te verifiëren.

Toelichting

3.2    Verweerster heeft geen contact gehad met klager. Verweerster heeft klager voor het eerst gebeld op 13 februari 2017, na de indiening van zijn klacht. Verweerster had de vaststellingsovereenkomst na ontvangst moeten bekijken dan had zij wellicht vraagtekens gehad bij de inhoud daarvan. Dat is nu niet gebeurd. Volgens klager is de vaststellingsovereenkomst ondeugdelijk omdat de ex-partner zich niet aan de gemaakte afspraken houdt. Sommige afspraken zijn niet duidelijk en bepaalde mondelinge afspraken zijn niet in de vaststellingsovereenkomst opgenomen. Verweerster zou de stukken hebben nagekeken maar klager heeft daar nooit iets van gezien of gehoord.

 

4    DEKENBEZWAAR

In 18-261

4.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    de samenwerking van verweerster met de mediator niet voldoet aan de vereisten die door de Verordening op de Advocatuur (hierna: ‘Voda’) aan een samenwerkingsverband worden gesteld;

b)    verweerster zich niet heeft vergewist van de identiteit van haar opdrachtgevers/cliënten;

c)    verweerster het echtscheidingsverzoek heeft ingediend zonder bij haar cliënten te verifiëren of zij de inhoud van de vaststellingsovereenkomst begrepen hadden en of zij daarmee akkoord waren;

Toelichting

4.2    De deken heeft bij verweerster het volledige zaakdossier opgevraagd en met name de correspondentie van verweerster met klager (en de ex-partner). Verweerster heeft de deken slechts voorzien van twee e-mailberichten (van 29 en 30 november 2016) en een brief van 3 januari 2017. Andere of meer correspondentie is de deken niet bekend.

4.3    Klachtonderdeel a) De mediator heeft – volgens mededelingen van klager die niet door verweerster zijn weersproken – partijen voorgesteld om verweerster in te schakelen om de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank aanhangig te maken en af te wikkelen. De mediator heeft de opdracht aan verweerster opgemaakt en namens het kantoor van verweerster ondertekend. De mediator had deze opdracht niet mogen tekenen. In de (slecht geformuleerde) opdrachtbevestiging wordt melding gemaakt van “ons kantoor” waarmee de indruk wordt gewekt dat sprake is van een samenwerkingsverband tussen (het kantoor van) de mediator en verweerster. Door uitvoering te geven aan de opdracht heeft verweerster de opdracht aanvaard en was zij verantwoordelijk voor de behandeling van de zaak. Door partijen niet te zien of te spreken en maar wel te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft verweerster zich laten gebruiken als brievenbusadvocaat. Bovendien heeft verweerster toegestaan dat een derde, zonder haar tussenkomst, namens haar een – overigens ondeugdelijke – opdrachtbevestiging heeft opgesteld en ondertekend. Ook hiermee is de indruk gewekt dat de mediator aan het kantoor van verweerster verbonden was. Daarnaast vermeldt de opdracht een betaalrekening van verweerster en de heer J. De heer J. is ook werkzaam voor Settlement en heeft een vestiging bij verweerster op kantoor.

4.4    Klachtonderdeel b) Na ontvangst van de opdracht en de  vaststellingsovereenkomst heeft verweerster haar cliënten niet gezien of gesproken en geen identiteitscontrole uitgevoerd terwijl zij hiertoe volgens artikel 7.1 van de Voda wel gehouden was.

4.5    Klachtonderdeel c) Verweerster heeft haar cliënten niet gezien of gesproken en nagelaten bij hen te verifiëren of zij de inhoud van de vaststellingsovereenkomst hadden begrepen en of zij daarmee akkoord waren. Verweerster heeft daarnaast het echtscheidingsverzoek ingediend zonder dat partijen hiermee bekend waren en zonder dit verzoek eerst in concept aan partijen toegestuurd te hebben. Twee dagen na het uitspreken van de echtscheiding is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Verweerster heeft de akte van berusting ingediend maar het is de deken niet helder of partijen de akte van berusting van tevoren hebben getekend en zo ja, bij wie, en of zij zich bewust waren van de consequenties daarvan. Niet is gebleken dat verweerster partijen van de benodigde informatie heeft voorzien en heeft verzocht om ondertekening van de akte van berusting.

 

5    VERWEER

5.1    Verweerster heeft verweer gevoerd en betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

In 18-260

5.2    In de klachtzaak van klager heeft verweerster erkend dat zij geen contact met klager (en/of de ex-partner) heeft gehad alvorens zij het echtscheidingsverzoek en later de akte van berusting heeft ingediend. Verweerster heeft de vaststellingsovereenkomst op 22 november 2016 ontvangen met het verzoek om het echtscheidingsverzoek zo spoedig mogelijk bij de rechtbank in te dienen. Verweerster kende de voorgeschiedenis van de zaak van klager en de ex-partner nu zij tijdens (een) eerder(e) bezoek(en) aan Settlement met de mediator over de zaak had gesproken. In de opdrachtbevestiging staat dat verweerster de stukken zal nakijken en het verzoekschrift zal indienen en mogelijk nog zal bellen. Verweerster heeft klager wel geprobeerd te bellen maar klager heeft niet teruggebeld. Verweerster heeft het echtscheidingsverzoek toch ingediend omdat er haast bij was in verband met een door klager af te sluiten hypotheek. Klager is daarna wel geïnformeerd over de gang van zaken en de officiële stukken zijn toegestuurd waarna verweerster het dossier heeft gesloten. Pas na indiening van de klacht door klager heeft verweerster begrepen dat de vaststellingsovereenkomst volgens klager niet deugt. Op 13 december 2017 heeft verweerster met klager gebeld om te achterhalen waar het probleem zit. In dit gesprek is verweerster niet gebleken dat bepaalde zaken niet voldoende duidelijk waren voor klager of dat de stukken niet voldeden aan de gestelde vereisten.

In 18-261

5.3    Ten aanzien van het dekenbezwaar heeft verweerster ter zitting verweer gevoerd.  

Ad klachtonderdeel a)

5.4    Van een verboden samenwerkingsverband is geen sprake. Het kantoor van verweerster en Settlement zijn twee losse organisaties. Verweerster kwam en komt vaak bij Settlement voor overleg met mediators over juridische problemen. Verweerster heeft daar geen financiële vergoeding voor ontvangen. Het is niet zo dat alle zaken van Settlement waarin een advocaat nodig is naar verweerster gaan. De cliënten beslissen zelf welke advocaat zij inschakelen. Verweerster heeft op jaarbasis zo’n 80 á 100 echtscheidingen via Setllement aangeleverd gekregen, waarvan zo’n 40 echtscheidingen via de mediator. Verweerster had een klik met Settlement vanwege de goede kwaliteit. Verweerster betwist dat voor klager niet helder was dat het om twee losse organisaties ging. Dat volgt ook niet uit de overeenkomst van opdracht. Toen verweerster de vaststellingsovereenkomst op 22 november 2016 ontving, was zij niet op kantoor aanwezig en had zij geen secretariële ondersteuning. Vanwege de spoed van de zaak had zij snel een opdrachtbevestiging nodig en verweerster heeft toen de mediator gevraagd dat voor haar in orde te maken en te ondertekenen. Volgens verweerster mag dit. De mediator heeft per ongeluk een oude versie van de opdracht gebruikt, die nog stamt uit de tijd dat verweerster een mediationkantoor had met de heer J.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Verweerster heeft partijen niet specifiek om een identiteitsbewijs gevraagd. De mediator heeft destijds de identiteit van partijen gecontroleerd en vastgesteld. Verweerster ging er vanuit dat dat goed is gebeurd. De kopieën van het identiteitsbewijs zaten in het dossier van de mediator en die heeft verweerster gezien.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    Verweerster was nauw betrokken bij het werk van de mediator, vandaar ook dat zij bekend was met de voorgeschiedenis van de zaak van klager. Voordat verweerster de vaststellingsovereenkomst ontving, wist zij dus al het nodige van de zaak. Het is vast beleid dat verweerster haar cliënten eerst spreekt voordat zij overgaat tot de indiening van een echtscheidingsverzoek. Maar dit was een uniek dossier: klager had haast. Verweerster heeft niet geverifieerd of partijen de inhoud van de vaststellingsovereenkomst hadden begrepen. Verweerster vond dat wel belangrijk maar zij had daarover al contact gehad met de mediator op wiens deskundigheid verweerster volledig heeft vertrouwd en mocht vertrouwen. Ook de akte van berusting moest met spoed worden ingediend. De mediator heeft die akte opgesteld en verweerster heeft deze ondertekend daags nadat zij de echtscheidingsbeschikking had ontvangen. Verweerster weet niet meer wanneer dat was en of partijen toen al getekend hadden. Wel weet verweerster nog dat partijen de akte op het kantoor van de mediator hebben getekend.   

 

6    BEOORDELING

6.1    De klacht van klager ziet op het handelen van de eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Uitgangspunt is dat het de verantwoordelijkheid van een advocaat is om de inhoud van een aan hem voorgelegd echtscheidingsconvenant of vaststellingsovereenkomst te toetsen. Op de advocaat die optreedt als enige advocaat van twee partijen om een echtscheiding tot stand te brengen rust een zware zorgplicht. De advocaat dient zich ervan te vergewissen dat beide partijen de regeling zoals in een convenant opgesteld begrijpen en indien een partij met minder genoegen neemt dan waarop deze aanspraak kan maken dient hij zich ervan te vergewissen dat deze partij die concessie welbewust aanvaardt. Die verplichting bestaat ook als de advocaat dat convenant niet heeft opgesteld en hij daartoe geen opdracht heeft gekregen. De raad heeft te onderzoeken of verweerster aan deze zware zorgplicht heeft voldaan. Daarbij stelt de raad voorop dat een advocaat gehouden is belangrijke afspraken, en soms ook gegeven advies of informatie, schriftelijk vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. De raad zal het handelen van verweerster aan deze norm toetsen.

In 18-260

6.2    De raad is van oordeel dat verweerster bij het aannemen van de opdracht van klager en de ex-partner gehouden was om de inhoud van de vaststellingsovereenkomst met partijen te bespreken en het daarover gegeven advies of de daarover verstrekte informatie schriftelijk had moeten vastleggen. Vaststaat dat verweerster geen enkele vorm van (persoonlijk) contact heeft gehad met klager (en zijn ex-partner) voordat zij voor partijen aan de slag is gegaan en het echtscheidingsverzoek heeft ingediend. Verweerster heeft daarmee niet alleen gehandeld in strijd met de professionele standaard maar ook in strijd met haar eigen beleid om altijd eerst contact te hebben met haar cliënten alvorens zij tot de indiening van processtukken overgaat. Verweerster heeft niet alleen nagelaten persoonlijk contact te hebben met haar cliënten maar ook heeft zij verzuimd om aan partijen schriftelijk te bevestigen dat en waarom zij zonder enig persoonlijk contact en de hierboven beschreven verificatie bij partijen tot de indiening van processtukken meende te moeten overgaan (en welke mogelijke consequenties dat voor partijen zou kunnen hebben). Ook heeft verweerster verzuimd partijen het echtscheidingsverzoek van tevoren in concept toe te sturen. Verweerster was tot dit alles wel gehouden. Zij mocht niet zonder meer afgaan en vertrouwen op de door haar gestelde goede kwaliteit van het werk van de mediator. Verweerster kwam op dit punt een eigen verantwoordelijkheid en zorgplicht toe. Dat klager (en/of de ex-partner) haast had bij de echtscheiding vanwege een aflopende termijn bij een hypotheekverstrekker kan zo zijn, maar ook dit ontsloeg verweerster niet van de hiervoor genoemde zware zorgplicht. De raad kan niet anders dan oordelen dat verweerster enkel achter de schermen aan het werk is geweest  zonder haar cliënten te ´kennen´ en zonder haar cliënten daarover (deugdelijk) te informeren. De raad merkt deze omissie van verweerster aan als een ernstige tekortkoming. De klacht is gegrond.

6.3    Indien en voor zover klager heeft gesteld dat sprake is van een ondeugdelijke vaststellingsovereenkomst en dat verweerster hiervan een verwijt kan worden gemaakt, passeert de raad deze stelling. Het niet-nakomen van afspraken door de ex-partner van klager betekent nog niet dat de vaststellingsovereenkomst op zichzelf ondeugdelijk is, te meer niet indien een partij zich beroept op mondelinge afspraken. Daarnaast is verweerster (formeel) geen partij geweest bij de vastlegging van de afspraken tussen klager en de ex-partner in het mediationtraject. Verweerster had wel een zorgplicht jegens klager maar pas vanaf het moment dat zij de opdracht van klager (en de ex-partner) had ontvangen en daaraan uitvoering is gaan geven.

In 18-261

Ad klachtonderdeel a)

6.4    Artikel 5.1 Voda verbiedt de advocaat om rechtsverhoudingen aan te gaan of op een zodanige wijze praktijk uit te oefenen waardoor de vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep, met inbegrip van het partijbelang en de daarmee samenhangende vertrouwensrelatie tussen de advocaat en zijn cliënt, in gevaar worden gebracht.

6.5    De raad constateert dat uit de stukken niet volgt dat verweerster formeel een rechtsverhouding is aangegaan met Settlement en/of de mediator. Volgens de raad is echter wel voldoende aannemelijk dat sprake is (geweest) van een informele samenwerkingsvorm tussen verweerster en Settlement dan wel de mediator. Daartoe is van belang dat verweerster nauw heeft samengewerkt met de mediator(s) door daar regelmatig op kantoor aanwezig te zijn en daarbij zowel algemene juridische zaken als specifieke dossiers te bespreken. Hoewel daar volgens eigen zeggen geen directe financiële vergoeding tegenover stond had verweerster wel een financieel belang bij de samenwerking nu zij immers heeft verklaard op jaarbasis zo’n 80 á 100 dossiers (waarvan zo’n 40 via de mediator) via Settlement te hebben ontvangen. Dat de cliënten uiteindelijk zelf kozen of zij al dan niet met verweerster in zee wilden gaan, kan zo zijn, maar dat doet niet af aan het financiële voordeel dat verweerster bij de samenwerking met Settlement heeft (gehad). Door de aard van het overleg en het nauwe contact dat verweerster al in het voortraject had met de mediator(s) sprak zij bovendien feitelijk mee in dossiers. Daarbij komt dat nog ter zitting is gebleken dat Settlement een dependance bij verweerster op kantoor heeft (gehad). Verweerster heeft niet weersproken dat de heer J., met wie zij eerder een mediationkantoor en een gezamenlijke bankrekening had (zoals ook volgt uit de overeenkomst van opdracht van 22 november 2016), als mediator van Settlement op hetzelfde adres gevestigd is (geweest) als het kantoor van verweerster. In de algemene voorwaarden van verweerster wordt ook gesproken over een samenwerkingsverband met ‘advocaten, adviseurs en mediators’ en daarin wordt ook de heer J. met naam genoemd. Het is de raad niet helder hoe dit ‘samenwerkingsverband’ met de heer J. van Settlement in de praktijk vorm heeft gekregen en daarover heeft verweerster ook ter zitting onvoldoende duidelijkheid verschaft. Het gebrek aan transparantie over de feitelijke samenwerkingsvorm met Settlement, zowel bij haar op kantoor als met de (mediator van de) andere vestiging, wordt verweerster aangerekend.

6.6    Volgens de raad heeft verweerster met bovengenoemde werkwijze de vereiste vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van haar beroep – zoals genoemd in artikel 5.1 Voda – in gevaar gebracht. Het financiële (eigen) belang van verweerster bij deze vorm van samenwerking heeft ertoe geleid of ertoe kunnen leiden dat zij niet volledig onafhankelijk is geweest jegens Settlement, haar cliënten en de zaken waarin zij optrad. Hiermee is niet alleen sprake geweest van een niet-toegestane samenwerkingsvorm tussen verweerster en de mediator(s) maar heeft verweerster ook de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid en integriteit in gevaar gebracht.  Klachtonderdeel a is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

6.7    Ten aanzien van de door de deken aangehaalde identiteitscontrole overweegt de raad als volgt. Artikel 7.1 lid 1 Voda verplicht de advocaat ertoe om bij aanvaarding van de opdracht zich te vergewissen van de identiteit van de cliënt(en). Dit lijdt alleen uitzondering als de aard of de omstandigheden van de zaak dit onmogelijk maken. Ter zitting van de raad heeft verweerster op vragen van de raad daarover geantwoord dat zij cliënten (waaronder klager) niet om een identiteitsbewijs heeft gevraagd. Verweerster heeft dus niet voldaan aan de vereiste door haar zelf uit te voeren identiteitscontrole bij aanvang van de opdracht. Dat verweerster wel kennis heeft genomen van de afschriften van de identiteitsbewijzen in het dossier van de mediator, kan zo zijn, maar daarmee miskent verweerster dat zij bij aanvaarding van de opdracht een eigen (zorg)plicht had om de identiteit van haar cliënten te verifiëren. Verweerster mocht dus niet afgaan op de door een derde – die formeel buiten de aan haar verstrekte opdracht staat - uitgevoerde identiteitscontrole. Klachtonderdeel b is gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

6.8    Wat betreft het bezwaar dat verweerster geen enkel persoonlijk contact heeft gehad met klager (en de ex-partner) voordat zij het echtscheidingsverzoek heeft ingediend, oordeelt de raad deze klacht gegrond. Verwezen wordt naar hetgeen daarover in de zaak van klager (18-260) is geoordeeld.  

6.9    Ten aanzien van het indienen van de akte van berusting door verweerster, geldt dat de raad de klacht op dat onderdeel eveneens gegrond oordeelt. Vaststaat dat de akte van berusting, die zich niet in het klachtdossier bevindt ondanks verzoeken van de deken daartoe, niet is getekend door partijen in aanwezigheid van verweerster maar kennelijk bij de mediator op kantoor. Bovendien is niet duidelijk geworden wanneer de akte van berusting door klager en de ex-partner enerzijds en door verweerster anderzijds is ondertekend. Verweerster heeft daarover ter zitting, na vragen van de raad daarover, geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Deze omissie is onder meer het gevolg van de omstandigheid dat verweerster ook hierover niets schriftelijk heeft vastgelegd terwijl dit wel had gemoeten gezien de vergaande gevolgen voor partijen bij de indiening van een akte van berusting. Verweerster had haar dossier ook op dit punt niet op orde. Verder heeft de raad niet kunnen vaststellen dat verweerster de akte (in concept en de definitieve versie) zelf aan partijen heeft toegestuurd en dat deze door haar is geverifieerd. Dat verweerster de akte van berusting heeft ingediend zonder partijen te zien of te spreken respectievelijk hen hierover (vooraf) te informeren, wordt verweerster zwaar aangerekend. Dit is niet zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Klachtonderdeel c oordeelt de raad eveneens gegrond.

6.10    Ter zitting zijn namens de deken nog vraagtekens geplaatst bij de door verweerster bij klager (en/of de ex-partner) geïnde advocaatkosten. De raad zal dit bezwaar bij zijn beoordeling buiten beschouwing laten nu dit eerst ter zitting is aangevoerd en daarmee tardief is, in die zin dat verweerster onvoldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om daarop (onderbouwd) verweer te voeren.

 

7    MAATREGEL

In 18-260

7.1    De klacht van klager is gegrond. Nu ook het dekenbezwaar in de zaak 18-261 gegrond is en de raad in die zaak (18-261) een maatregel zal opleggen, hetgeen de raad voldoende acht, zal in de zaak van klager geen maatregel worden opgelegd. Wel ziet de raad in de gegeven omstandigheden aanleiding om verweerster in de zaak van klager een kostenveroordeling op te leggen in die zin dat klager - naast het door hem betaalde griffierecht - zijn reiskosten van verweerster vergoed krijgt.

In 18-261

7.2    Het dekenbezwaar is gegrond. De raad overweegt dat verweerster jegens klager heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt. Niet alleen heeft zij klager (en de ex-partner) nimmer gezien of gesproken, ook de kwaliteit van haar dienstverlening is onvoldoende geweest. Door te handelen als verweerster heeft gedaan, heeft zij naar het oordeel van de raad ook de genoemde kernwaarden van de advocatuur veronachtzaamd. Verweerster heeft daarmee het aanzien van en het vertrouwen in de advocatuur aangetast. Bovendien heeft verweerster geen inzicht getoond in haar tekortkomingen en geen volledige medewerking verleend aan het onderzoek door de deken. De raad acht dit alles zeer ernstig. Tevens betrekt de raad bij het oordeel over de op te leggen maatregel het tuchtrechtelijk verleden van verweerster. De raad acht een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening van acht weken passend en geboden.

 

8    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

In 18-260:

8.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

8.2    Daarnaast veroordeelt de raad verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

8.3    Verweerster dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager dient zijn rekeningnummer tijdig schriftelijk door te geven aan verweerster.

In 18-261:

8.4    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

8.5    Verweerster dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-261.

8.6    Verweerster dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-261.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

in 18-260:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 8.3.

in 18-261:    

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerster op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van acht weken;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 8.5;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 8.6.

 

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, A.H. Lanting, M.A. Pasma, P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2018.

 

Griffier                                                                           Voorzitter

 

Verzonden d.d. 24 september 2018.

Meer informatie

Acties

Meta gegevens