null

Schaarse vergunningen in het omgevingsrecht; nog altijd geen absolute helderheid

Het onderwerp schaarse vergunningen - er zijn meer potentiële gegadigden dan door de overheid te vergeven vergunningen - blijft in de praktijk voor veel vragen en uitdagingen zorgen. Iedere branche waarbij het speelt heeft zijn eigen insteek. Zo is de ambulante handel druk bezig met het naar voren brengen van de eigen belangen richting de Tweede Kamer. De VAN Kansspelen focust zich meer op het contact met de VNG en individuele gemeenten. Belangrijk vraagstuk bij de verschillende vergunningen is het raakvlak met het omgevingsrecht, veel vergunningen hebben immers een ruimtelijk aspect. Een omgevingsvergunning is dan ook bij tijd en wijle een bijkomend vereiste. Een recente uitspraak van 29 mei over een windpark geeft aanleiding voor dit blog.

De heldere lijn van de Raad van State!?

Zoals gezegd speelt de vraag of ook een omgevingsvergunning om iets te mogen bouwen schaars is als de exploitatievergunning schaars is al wat langer. Eerder kwam dit onderwerp ook al aan bod tijdens een andere procedure over een windpark. Na een conclusie van Advocaat-Generaal Widdershoven in deze zaak (zie dit blog) oordeelde de Raad van State in navolging van die conclusie kort en goed dat:

  • een ruimtelijk plan (denk aan een bestemmingsplan, een provinciaal of rijksinpassingsplan, een uitwerkingsplan, een wijzigingsplan – behalve in het geval daarin een herverdeling van milieugebruiksruimte plaatsvindt – en een provinciale ruimtelijke verordening) geen besluiten zijn die schaarse rechten toebedelen.
  • omgevingsvergunningen in de regel geen besluiten zijn die een schaars recht toebedelen. Ze worden immers alleen aangevraagd door degene die over de grond kan beschikken. In zoverre zijn er dus niet meer gegadigden dan vergunningen. De beschikbare locatie is beperkt, niet het aantal vergunningen.

Uitzondering op dit laatste geval zijn situaties waarbij:

  • een omgevingsvergunning of een wijzigingsplan een besluit zijn dat een schaars recht toekent (een kader met een maximumstelsel), of
  • een hoge mate van verbondenheid bestaat tussen een omgevingsvergunning voor binnen- of buitenplanse afwijking van een bestemmingsplan en een schaarse exploitatievergunning, of
  • de wijzigingsbevoegdheid wordt gebruikt om de door de wet gemaximaliseerde milieugebruiksruimte te verdelen over meer gegadigden.

In de uitspraak inzake het windpark Zeewolde komt de Raad van State vervolgens tot het oordeel dat het rijksinpassingsplan in dat geval niet voorschrijft dat één initiatiefnemer het plan uitvoert en dus dat daar geen schaars recht mee wordt gecreëerd.

Helderheid voor omgevingsvergunningen?

Daarmee leek het kader voor omgevingsvergunningen dus helder. De Raad van State kon voortbordurend op de Zeewolde-kwestie duidelijkheid geven hoe dit dus uitpakt. De uitspraak van 29 mei geeft die duidelijkheid niet. De stelling was ook hier weer opgeworpen dat de omgevingsvergunningen in deze schaars zijn en dat deze dus niet voor onbepaalde tijd mochten worden verleend. De koppeling met de - veronderstelde schaarse - SDE+-subsidie bracht appellanten tot deze stelling.

Over de SDE+-subsidie hoeft de Raad van State zich niet uit te laten. De besluitvorming over de verlening van die gelden ligt niet voor (zie onder 161.1).

Belangrijk is dat de Raad van State vervolgens (onder 205.1) ingaat op de termijn van de omgevingsvergunningen. Mocht zij de omgevingsvergunning niet schaars achten, dan zou je denken dat zij daarmee de beroepsgrond ongegrond zou achten. Dat is alleen niet het geval. De Raad van State zwijgt over het al dan niet schaarse karakter en lijkt daarmee impliciet te stellen dat de omgevingsvergunning schaars is. Zij behandelt de beroepsgrond namelijk inhoudelijk. Daarover stelt ze dat ondanks de aanvraag (voor onbepaalde tijd) het dictum van de vergunning zelf aansluit bij de termijn van 30 jaar. Daarmee wekt ze de suggestie dat de omgevingsvergunning dus wel schaars is én dat een termijn van 30 jaar in dit soort gevallen kennelijk voldoende bepaald is en niet onredelijk lang.

Lessen voor de praktijk voor het bepalen van looptijden?

Dat de Raad van State die termijn van 30 jaar niet onredelijk lang - want niet te belemmerend voor de mededinging - acht, ligt in de onderbouwing voor die termijn. Daarmee geeft de uitspraak een nuttige inkijk in de toetsing van de rechter van het bepalen van termijnen. Een zoektocht naar de redelijke termijn is veelal onderwerp van gesprek en discussie. De looptijden voor vergunningen voor een speelautomatenhal variëren bijvoorbeeld van 1 jaar tot 15 jaar met allerhande systemen voor verlengingen e.d. om het nog complexer te maken.

De Raad van State vindt in dit geval de gestelde looptijd rechtmatig nu er wordt aangesloten bijde technische en economische levensduur en de business case van exploitanten. Een nuttig kader wellicht voor de praktijk waarbij soms wordt uitgegaan van een maximum van 15 jaar (ook genoemd door de appellanten in deze kwestie, geïnspireerd door Europese rechtspraak). Dat blijkt geen logisch en vanzelfsprekend maximum derhalve bij schaarse vergunningen. In dit geval is een looptijd van 30 jaar immers ok.