Door Petra Smit en Bram Omon.
De passende beoordeling als basis voor het PAS is onvoldoende. Dat blijkt uit de uitspraak van Raad van State van 29 mei jl. De uitspraak gaat over de juridische houdbaarheid van het Programma Aanpak Stikstof (ECLI:NL:RVS:2019:1603) en over de vraag of beweiden en bemesten van gronden vergunningplichtig is (ECLI:NL:RVS:2019:1604).
Dit heeft gevolgen voor veel ruimtelijke ontwikkelingen. Hieronder behandelen we de meest gestelde vragen over de uitspraak.
1. Voor welke ontwikkelingen heeft de uitspraak over het PAS gevolgen?
Voor alle ontwikkelingen/projecten die stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Dit kan gaan om woningbouw, (agrarische) bedrijvigheid, bedrijventerreinen, recreatie, infrastructuur, etc.
2. Gelden de drempel- en grenswaarden in het PAS nog?
Nee. Onder het PAS gold voor ontwikkelingen onder de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar (dan wel 0,05 mol/ha/jaar) een vrijstelling van de Wnb-vergunningplicht . Voor ontwikkelingen tussen de 0,05 en 1 mol/ha/jaar moest dan nog wel voorafgaand aan de uitvoering van het project een melding worden gedaan. De passende beoordeling bij het PAS fungeerde als onderbouwing voor de algemene uitzondering op de meldings-/vergunningplicht. Dat kan nu niet meer. De drempel- en grenswaarden voor stikstofdepositie mogen niet meer worden toegepast.
3. Wat betekent dit voor mijn ontwikkeling/project?
Dat betekent dat er mogelijk toch een Wnb-vergunning (artikel 2.7 Wnb) nodig is, bijvoorbeeld bij de oprichting of uitbreiding van een bedrijf. Er moet worden nagegaan of dit project de kwaliteit van het natuurlijke leefgebied of de habitat van soorten in een Natura 2000- gebied kan verslechteren. Of het project kan een significant effect hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Omdat de drempel- en grenswaarden van het PAS niet meer gelden, kan een project met bijvoorbeeld een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar toch vergunningplichtig zijn.
4. Hoe kan ik weten of er sprake is van verslechtering of een significant effect?
Met een zogenoemde Quickscan. Hierin wordt de vraag beantwoord of negatieve effecten op voorhand met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Deze conclusie is mogelijk bij (kleinere) ontwikkelingen, op grote afstand van Natura 2000-gebieden en met een geringe stikstofuitstoot. Bijvoorbeeld bij de bouw van enkele (gasloze) woningen.
Als negatieve effecten voor Natura 2000 niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, is het nodig om een stikstofberekening uit te voeren. Uit de uitspraak van de RvS blijkt dat het rekenprogramma AERIUS Calculator hiervoor nog steeds kan worden ingezet. Met dit rekenprogramma kan op basis van de activiteiten die op een locatie gaan plaatsvinden de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden worden berekend.
Als uit de AERIUS-berekening blijkt dat er een toename is van de stikstofdepositie – dat is alles meer dan 0,00 mol/ha/jaar – dan is een zogenoemde passende beoordeling nodig. Deze kan worden gebruikt als onderbouwing van de aanvraag voor een Wnb-vergunning (artikel 2.8 Wnb). Gedeputeerde Staten verlenen alleen vergunning als uit de passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.
5. Wat als uit de passende beoordeling blijkt dat significant negatieve effecten niet kunnen worden voorkomen?
In een enkel geval kan een ADC-toets uitkomst bieden (artikel 2.8 lid 4 e.v. Wnb). Hierin wordt uitgewerkt of er alternatieven zijn voor het plan, of er dwingende redenen van groot openbaar belang zijn die voor uitvoering van het project pleiten en of de schade door het nemen van maatregelen kan worden gecompenseerd. Doordat het ontbreken van alternatieven en dwingende redenen van groot openbaar belang heel goed moeten worden aangetoond, is de ADC-toets in de praktijk eigenlijk alleen inzetbaar voor grotere en voor de maatschappij belangrijke projecten. Bijvoorbeeld infrastructuurprojecten of projecten ten behoeve van waterveiligheid.
6. Wanneer is een passende beoordeling niet nodig?
Bij projecten die een geringe uitstoot van stikstof veroorzaken, kunnen soms uitstootreducerende maatregelen genomen worden. Die zorgen ervoor dat de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden op 0,00 mol/ha/jaar uitkomt. Dit kan bijvoorbeeld door het gebruik van machines die minder uitstoot veroorzaken, bij gasloos bouwen en/of saldering.
7. Er wordt hierboven steeds gesproken over projecten. Wat als voor de nieuwe ontwikkeling ook een bestemmingsplan moet worden opgesteld?
Als voor de nieuwe ontwikkeling (ook) een bestemmingsplan moet worden opgesteld, geldt de verplichting om aandacht te besteden aan de natuurwaarden. Er ligt dan dezelfde vraag voor over de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden, namelijk: is er sprake van verslechtering of significant negatieve gevolgen? Voor het bestemmingsplan wordt – bij ruimtelijke ingrepen – altijd al een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Als uit dat onderzoek blijkt dat negatieve gevolgen niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, komt men automatisch terecht bij de stappen die onder vraag 3 tot en met 5 worden beschreven.
8. Hoe wordt de stikstofdepositie beoordeeld bij projecten of bestemmingsplannen die nog niet in procedure zijn?
Daarin moet de recente uitspraak worden verwerkt. Voor plannen waarvoor al een ecologische toets is uitgevoerd moet worden bekeken of de uitspraak zodanige gevolgen heeft dat een aanvullende toets van de effecten door stikstofdepositie nodig is.
In nieuwe toetsen moet meteen rekening gehouden worden met de uitspraak over het PAS. Hierbij houden we nieuwe informatie vanuit de overheid en de uitspraken van de RvS over stikstofdepositie uiteraard in de gaten.
9. Wat als in het bestemmingsplan een stikstofregeling is opgenomen die verwijst naar het PAS?
Iedere verwijzing naar het PAS in een bestemmingsplan moet worden geschrapt. In de praktijk betekent dit dat geen ontwikkelingen mogelijk kunnen worden gemaakt die een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden veroorzaken, tenzij hiervoor een Wnb-vergunning is afgegeven. Het bestemmingsplan mag ontwikkelingen die onder de drempel- of grenswaarde van het PAS blijven niet meer vergunningsvrij mogelijk maken.
Er zijn ook bestemmingsplannen met een stikstofregeling die al zijn vastgesteld en/of onherroepelijk zijn. Deze bestemmingsplannen blijven van kracht, ook al verwijzen ze naar het PAS beleid en de bijbehorende passende beoordeling. Echter, als er op basis van de betreffende regels een vergunning wordt aangevraagd, kan het zijn dat alsnog een Wnb-vergunning (artikel 2.7 Wnb) nodig is (zie vraag 3).
10. Heeft de uitspraak over beweiding en bemesting ook gevolgen voor het plan of project?
Dit is onduidelijk. De uitspraak van de RvS biedt hierin weinig inzicht. De uitspraak roept bijvoorbeeld de vraag op hoe moet worden omgegaan met de legalisatie van de bestaande situatie. En of het nodig is om alsnog een Wnb-vergunning aan te vragen om percelen te mogen beweiden of bemesten. Ook is niet duidelijk wat de uitspraak betekent voor bestemmingsplannen waarin veehouderijen planologisch zijn bestemd. Zijn beweiding en bemesting nog geoorloofd gebruik? En wat betekent de uitspraak voor akkerbouwbedrijven waar bemesting wordt toegepast? Vragen waar ook wij de komende tijd verder op zullen studeren.
Tot slot
Sommige vragen over de uitspraak kunnen nog niet volledig worden beantwoord. De uitspraak heeft voor ruimtelijke ontwikkelingen grote gevolgen, maar wélke gevolgen dat precies zijn is nog niet altijd duidelijk. Hier wordt door veel specialisten naar gekeken, want de uitspraak kan grote gevolgen hebben voor onze economie en internationale handelspositie.