Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een houdstervennootschap, en vormt samen met haar 100% dochtermaatschappij A een fiscale eenheid voor de vpb. A houdt alle aandelen van de in Vancouver, Canada, gevestigde vennootschap B (Ltd.). Enig bestuurder en enig aandeelhouder van X is mevrouw Y.

Met ingang van 14 oktober 2013 woont Y in Knokke, België. Met ingang van 10 juni 2014 woont Y in de Verenigde Arabische Emiraten. X is op 1 april 2016 in staat van faillissement verklaard.

In deze procedure zijn twee aan X opgelegde naheffingsaanslagen DB (2013 en 2014) in geschil.

Niet in geschil is dat dga Y vanaf 14 oktober 2013 in België woonde. Voorts is door de Inspecteur niet betwist dat zij de kernbeslissingen met betrekking tot de activiteiten van X nam en daar eindverantwoordelijkheid voor droeg en is niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat zij deze kernbeslissingen in Nederland nam en die eindverantwoordelijkheid in Nederland droeg. Gelet hierop oordeelt Rechtbank Noord-Holland dat X met ingang van 14 oktober 2013 voor de toepassing van artikel 4, lid 3, Verdrag Nederland-België in België is gevestigd.

Tussen partijen is niet in geschil dat als gevolg daarvan dividenduitkeringen na 13 oktober 2013 op grond van het Verdrag niet aan de heffing van Nederlandse dividendbelasting mogen worden onderworpen op grond van artikel 10, lid 6, Verdrag Nederland-België (het verbod van zogenoemde extraterritoriale heffing).

De Rechtbank volgt de subsidiaire stelling van de Inspecteur dat van de gestelde uitdelingen deze tot een bedrag van € 266.456 zijn gedaan vóór 14 oktober 2013, toen de dga van X nog in Nederland woonde, en dat derhalve dit bedrag als een uitdeling waarover dividendbelasting verschuldigd is, moet worden aangemerkt. De dividendbelasting is ook terecht gebruteerd overeenkomstig artikel 6, lid 1, Wet DB 1965.

Het beroep inzake de naheffingsaanslag 2014 wordt wegens niet-tijdige indiening niet-ontvankelijk verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
2013
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
2 juli 2019
Rolnummer
16/3056bis en 18/360bis
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2019:5714
NLF-nummer
NLF 2019/1598
Aflevering
11 juli 2019
bwbr0002515&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina