Een woning boven het Groningenveld kan minder waard zijn doordat potentiële kopers het risico op toekomstige aardbevingen betrekken bij hun inschatting van de waarde van die woning. Bij verkoop van de woning komt deze schade voor vergoeding in aanmerking. De vraag is of de waardedaling ook vergoed kan worden als geen sprake is van daadwerkelijke verkoop of serieuze poging daartoe. De Hoge Raad oordeelt dat de omvang van deze waardevermindering op dit moment nog te onzeker is om daarvoor een vergoeding te kunnen toekennen. De reden hiervoor is dat boven het Groningenveld nog geen sprake is van een voldoende stabiele toestand. Hierdoor kan niet met voldoende zekerheid worden gezegd dat significante schommelingen in de waarde van de woning die verband houden met de aardbevingen, zullen uitblijven. Wel is het mogelijk dat de rechtbank aan de benadeelde een voorschot voor deze schade toekent. Het moet dan gaan om een geval waarin voldoende zeker is dat ten minste tot het bedrag van het voorschot schade door waardeverlies zal worden geleden.
Als iemand die in het bewuste gebied woont, woongenot is misgelopen als gevolg van door gaswinning veroorzaakte aardbevingen, lijdt diegene volgens de Hoge Raad vermogensschade die voor vergoeding in aanmerking komt. Die schade moet worden geschat. Als de bewoner ook eigenaar is, kan daarbij worden uitgegaan van het verschil in huur dat de woning zou opbrengen met en zonder het risico op aardbevingen. Als de bewoner huurder is, kan worden uitgegaan van het verschil tussen de marktconforme huur die met het risico op aardbevingen voor de woning betaald zou moeten worden, en de daadwerkelijk betaalde huur.
De Hoge Raad oordeelt verder dat aan een benadeelde onder omstandigheden immateriële schadevergoeding (‘smartengeld’) kan worden toegekend. Voor de beoordeling daarvan gelden de vereisten uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad: vergoeding is mogelijk als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen of als de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dat moet van geval tot geval worden beoordeeld. De rechtbank zou wel kunnen beslissen dat alle bewoners van een specifiek getroffen gebied boven het Groningenveld ten minste een bepaald bedrag aan immateriële schade hebben geleden en vergoeding daarvan kunnen vorderen.
Hoe verder
De rechtbank zal de zaak nu voortzetten en in haar uitspraak rekening houden met de antwoorden van de Hoge Raad. Ook andere rechters die in vergelijkbare zaken moeten beslissen, zullen de antwoorden van de Hoge Raad daarbij betrekken.