De Staat heeft volgens de Hoge Raad wél onrechtmatig gehandeld waar het de evacuatie betreft van de 5.000 vluchtelingen die aan het einde van de middag op 13 juli 1995 nog op de compound zelf verbleven. Onder hen bevonden zich ongeveer 350 mannen, zonder dat de Bosnische Serven dat wisten omdat dat voor hen niet zichtbaar was. Dutchbat heeft nagelaten aan deze 350 mannelijke vluchtelingen de keuze te bieden om daar achter te blijven, hoewel dat wel mogelijk was geweest. Daardoor heeft Dutchbat deze mannelijke vluchtelingen de kans onthouden om uit handen van de Bosnische Serven te blijven. Dat was onrechtmatig omdat Dutchbat wist dat de mannelijke vluchtelingen een ernstig risico liepen op mishandeling en moord door de Bosnische Serven, en al het mogelijke gedaan moest worden om dat te voorkomen. De kans dat de mannelijke vluchtelingen, als hun die keuze wel was gegeven, uit handen van de Bosnische Serven zouden zijn gebleven, was klein maar niet verwaarloosbaar. De Bosnische Serven zouden naar alle waarschijnlijkheid door inspecties op de compound hebben ontdekt dat daar mannelijke vluchtelingen waren achtergebleven. Zij zouden vervolgens alles op alles hebben gezet om hen alsnog van de compound af te (doen) voeren met alle gevolgen van dien. De kans op effectieve hulp voor Dutchbat door de internationale gemeenschap, bij voorbeeld door middel van air strikes, was niet groot. De Hoge Raad schat de kans dat de mannelijke vluchtelingen uit handen van de Bosnische Serven zouden zijn gebleven als hun de keuze was geboden om op de compound te blijven, op 10 procent. Die kans is dus beperkter dan de 30 procent waartoe het Hof kwam.