Nieuwsbrief Jurisprudentie | Week 3 16  
 
 
Grip op Participatiewet
 
 
 
 

Met de jurisprudentie nieuwsbrief Participatiewet informeren wij u graag eens in de twee weken over actuele jurisprudentie op dit vakgebied.


Sommige uitspraken zijn voorzien van een samenvatting en een deskundig commentaar (noot, annotatie). Van de overige uitspraken geven we de rechtsregels weer.


Alle uitspraken die in deze nieuwsbrief verschijnen, worden tevens verwerkt in Schulinck Grip op Participatiewet.


Heeft u commentaar of suggesties, neem dan contact met ons op.


Wilt u meer weten over Schulinck Grip op Participatiewet, lees dan de productinformatie.

Naar boven

 
 
 
 
  CRvB 27-11-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3860 (met noot mr. Kees-Willem Bruggeman)  
 
 
 
Trefwoorden
feitelijke verblijfplaats, dak- en thuisloos, gegevens controleren
 
 
Samenvatting

Het college heeft het recht op bijstand ingetrokken, omdat belanghebbende onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over haar verblijfsituatie met het gevolg dat het recht op bijstand niet is vast te stellen.

De CRvB oordeelt dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke verblijfplaats van belanghebbende. In casu hebben de handhavingsspecialisten de 2 door belanghebbende opgegeven adressen op 2 ochtenden bezocht en daarbij werd op herhaaldelijk aanbellen niet gereageerd. Het feit dat belanghebbende tijdens deze controles niet is aangetroffen op het opgegeven adres, is voldoende voor de conclusie dat de feitelijke verblijfplaats van belanghebbende niet overeenkomt met de opgegeven verblijfplaats. Het college was in dit geval niet verplicht om nader onderzoek te doen door met belanghebbende ter plaatse telefonisch contact op te nemen. Er was immers geen reden om aan te nemen dat de bel defect was.  

 
Noot (mr. Kees-Willem Bruggeman)

Bij bijstandsverlening geldt als uitgangspunt het domicilie- of woonplaatsbeginsel (artikel 40 Participatiewet). De aanvrager wordt in beginsel geacht een adres te hebben. Dit mag overigens een briefadres zijn. De soep wordt dus niet zo heet gegeten als zij wordt opgediend. Dat geldt temeer, nu zelfs adreslozen (gewoonlijk aangeduid als dak- en thuislozen) niet categorisch uitgesloten zijn van het recht op bijstand, aangezien bij algemene maatregel van bestuur een aantal centrumgemeenten is aangewezen waar dak- en thuislozen toch bijstand kunnen verkrijgen. Deze amvb-bepaling is artikel 11 van het Besluit Participatiewet, in combinatie met Bijlage 29-xx-c van het Besluit decentralisatie- en integratie-uitkeringen, alwaar 43 centrumgemeenten worden opgesomd.

In de gemeente Amsterdam, de centrumgemeente waar deze casus zich afspeelt, wordt op de uitvoering van de bijstandsregeling voor dak- en thuislozen controle uitgeoefend door middel van twee soorten - door de belanghebbende in te vullen en over te leggen - documenten. Het betreft een zogenaamd ‘zevendagenformulier’ inzake het verblijf in de afgelopen periode en een formulier inzake ‘opgave verblijfslocatie(s) dak- en thuisloze’ voor het verblijf per heden en het voorgenomen verblijf in de nabije toekomst. Ook wijzigingen dienen te worden gemeld. Op deze wijze wordt gepoogd uit te sluiten dat op meerdere plaatsen parallel een daklozenuitkering wordt aangevraagd.

Het college heeft de bijstand van deze belanghebbende ingetrokken en teruggevorderd, omdat zij niet is aangetroffen op de via de formulieren aangegeven verblijfplaatsen. De beoordeling van dit intrekkingsbesluit verloopt via de standaard beginpassage, inhoudende dat de bewijslast bij een intrekking (zijnde een belastend besluit) op het bestuursorgaan rust en dat de beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij geldt onverkort de informatieplicht van de belanghebbende die is verwoord in artikel 17 Participatiewet, dus ook inzake de verblijfsadressen (de Raad spreekt in r.o. 4.3 eerst over ‘woonadres’ om dat vervolgens terecht te verbijzonderen naar ‘feitelijke verblijfplaats’). Deze gegevens dienen vervolgens door het bestuursorgaan te worden gecontroleerd. Hoewel eenieder kan aanvoelen dat er ten aanzien van deze specifieke informatieverplichting een zeker spanningsveld bestaat met de aard van een dak- en thuisloos bestaan, is tegelijkertijd duidelijk dat het niet reëel is om van een dergelijke verplichting dan maar helemaal af te zien. Bij twijfel aan de verstrekte gegevens is het recht op bijstand in het algemeen niet vast te stellen. Er wordt dus geredeneerd langs de reguliere beoordelingskaders, ondanks het van de standaard afwijkende feitencomplex. Nogmaals, dat wringt enigszins, maar het kan eigenlijk niet anders.

Het is in Amsterdam gebruikelijk dat binnen twee tot drie weken via een locatiebezoek wordt gecontroleerd of de via de formulieren verstrekte informatie juist is geweest. Waar de belanghebbende de nacht heeft doorgebracht, is daarbij leidend. Ook dat is overigens volledig in lijn met de gebruikelijke wijze van bepaling van een hoofdverblijf. Zo’n controle heeft ook in dit geval plaatsgehad. Op twee kort na elkaar liggende data zijn beide keren op twee zeer dicht bij elkaar liggende tijdstippen, relatief vroeg in de ochtend, de twee door de belanghebbende opgegeven adressen bezocht. Alle vier de keren werd na herhaald bellen aan de centrale toegangsdeur niet opengedaan. Dat is voor het college reden genoeg voor intrekking van de bijstand, nu hiermee de juistheid van de informatie niet kan worden geverifieerd.

Deze tamelijk rigoureuze gang van zaken kan de rechterlijke toetsing doorstaan. Het standpunt van de belanghebbende, inhoudende dat ook aan de eigen voordeur aangebeld had moeten worden, wordt gepasseerd met het argument dat men daar niet kon komen omdat daarvoor in de beide appartementencomplexen eerst de (niet geopende) centrale toegangsdeur moest worden doorgegaan. Dat dit niet lukte en dat daardoor de eigen voordeur niet kon worden bereikt, ligt dus volledig in de risicosfeer van de belanghebbende. Hoewel het enigszins hardvochtig lijkt, kan hiervoor wel begrip worden opgebracht. Het is immers aan de belanghebbende om controle mogelijk te maken. Anderzijds is het niet verboden om ’s morgens om een uur of zeven als dakloze alweer de straat op te gaan – het ijkpunt is immers de overnachting! – en de hoofdbewoners van de beide adressen zijn wellicht ook al vroeg naar hun werk, zodat het feit dat er op de aangegeven tijdstippen niet werd opengedaan niet doorslaggevend hoeft te zijn voor de juistheid van de verstrekte informatie. Aanbellen op andere huisnummers van hetzelfde appartementencomplex om tenminste de centrale toegangsdeur te kunnen binnengaan om daarna alsnog bij de eigen voordeur aan te kunnen bellen is klaarblijkelijk evenmin een optie, zulks wordt althans in het geheel niet besproken. Dit is weliswaar begrijpelijk vanuit privacy-optiek, daar kan direct tegenin gebracht worden dat het bij andere huizen aanbellen voor een buurtonderzoek nooit op veel bedenkingen stuit bij een gemiddeld controlerend college. Waarom nu dan wel? Kortom, had er niet nog een of andere tussenstap ingebouwd moeten worden? Achterlating van een briefje bijvoorbeeld dat binnen zoveel uur contact moest worden opgenomen. Zoiets is weliswaar fraudegevoelig, maar het is toch subtieler dan de nogal rechtlijnige gang van zaken van nu. Daarbij komt dat de uitvoering van deze specifieke vorm van bijstand naar de aard van de zaak sowieso fraudegevoelig is, zodat de vrees daarvoor op mij niet erg overtuigend overkomt. Uit r.o. 4.8 blijkt evenwel dat de Raad een dergelijke extra stap niet noodzakelijk acht: “De beroepsgrond van appellante dat het college, gelet op het feit dat sprake is van een intrekking, meer onderzoek had moeten doen dan het onderzoek dat verricht is, bijvoorbeeld door appellante ter plaatse te bellen of een buurtonderzoek te houden, slaagt evenmin. (…) Het bellen naar betrokkenen maakt in beginsel geen deel uit van de gevolgde werkwijze. Niet valt in te zien dat tijdens de controles in geding voor de handhavingsspecialisten aanleiding bestond om appellante te bellen nu er geen aanleiding was om aan te nemen dat de bel defect was. Ook heeft de gemachtigde van het college ter zitting medegedeeld dat op die momenten er bewust voor is gekozen om appellante niet te bellen om haar niet de mogelijkheid te bieden op de situatie in te spelen door alsnog naar de andere verblijfslocatie te gaan. (…)” De vrees voor fraudegevoeligheid bij het inbouwen van een extra stap in het proces is dus wel degelijk van groot belang voor de uitkomst. Ik ben van de kracht van dat argument vooralsnog onvoldoende overtuigd, wat overigens onverlet laat dat ik me ten principale kan scharen achter de lijn om bijstand aan dak- en thuislozen in abstracto te beoordelen langs de reguliere kaders, zij het aangepast aan de eigen merites van dak- en thuisloosheid. Het zijn echter juist die eigen merites die er volgens mij aanleiding voor geven om net iets meer zorgvuldigheid in de processtappen in te bouwen, waarmee de generieke lijn aan overtuigingskracht zou kunnen winnen.

 
 
 
 

Overige uitspraken

CRvB 8-1-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:26

Het opleggen van een boete wegens het verzwijgen van inkomsten is niet in strijd met het lex certa-beginsel. Het lex-certa beginsel verlangt van de wetgever dat hij met het oog op de rechtszekerheid op een zo duidelijk mogelijke wijze een verboden gedraging omschrijft. In het licht van het doel van de Participatiewet is evident dat onder de inlichtingenverplichting van artikel 17 lid 1 Participatiewet in elk geval het opgeven van inkomsten valt. Degene die aanspraak maakt op bijstand maar zelf inkomsten heeft is immers niet of in mindere mate bijstandbehoevend.

CRvB 4-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4201

Sinds 1 januari 2016 omvat de bewijslast voor het college bij een belastend besluit waar de kostendelersnorm wordt toegepast niet uitsluitend het bestaan van één of meer medebewoners, maar ook dat dit kostendelers zijn en dus vallen binnen de definitie van artikel 19a lid 1 Participatiewet. Hierbij speelt een rol dat zowel instanties en personen die woonruimte verhuren als medebewoners die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning (als de belanghebbende) of ten aanzien van wie dat redelijkerwijs kan worden vermoed, verplicht zijn om desgevraagd kosteloos opgaven en/of inlichtingen te verstrekken aan het college (artikel 64 lid 1 aanhef en onderdeel 1 Participatiewet en artikel 64 lid 5 onderdeel b Participatiewet). Die mogelijkheid heeft belanghebbende niet.

Het college is bevoegd een belanghebbende te vragen documenten te overleggen waaruit blijkt dat een derde een commerciële huurder is. Als een belanghebbende dit probeert maar hij daarin niet slaagt, mag het college in het geval van een belastend besluit geen doorslaggevende betekenis toekennen aan het feit dat belanghebbende geen gegevens heeft overgelegd waaruit volgt dat tussen hem en de derde een zakelijke relatie bestaat. Het ligt op de weg van het college om te onderzoeken of er een zakelijke relatie bestaat. 

CRvB 11-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4120

Bij een schending van de inlichtingenplicht waarbij gehuwden het subject van bijstand zijn dient aan iedere belanghebbende afzonderlijk een boete te worden opgelegd. Indien de som van beide boetes hoger is dan het benadelingsbedrag in de zin van artikel 18a lid 1 Participatiewet dient de som van beide boetes beperkt te worden tot dit maximum. Dit naar evenredigheid van de op te leggen boete. Hierna kan een verdere matiging van de boete plaatsvinden op andere gronden dan de mate van verwijtbaarheid.

Bij ex-gehuwden moet met de individuele draagkracht van beide belanghebbenden rekening gehouden worden.

CRvB 18-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4157

Het tijdens de bezwaarfase met terugwerkende kracht verhogen van de huurprijs maakt niet dat alsnog sprake is van een commerciële huurprijs. De wijziging van de huurovereenkomst laat onverlet dat over de periode waarover het recht op bijstand is herzien de commerciële huurprijs niet is betaald.

 
 
 
 

Verzoek om toezending rechtbankjurisprudentie

Wij roepen alle lezers van deze nieuwsbrief op om ons relevante Participatiewet-uitspraken van rechtbanken toe te zenden. Deze worden namelijk lang niet allemaal gepubliceerd via www.rechtspraak.nl.

Vermelding van uitspraken in deze nieuwsbrief geschiedt altijd anoniem, dus zonder weergave van de namen van partijen.

Bij voorbaat dank voor uw medewerking!

 
 
 
 
 
 
Copyright © Wolters Kluwer 2019
 
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Schulinck
 
Disclaimer Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die niet dan wel onvolledig of onjuist is opgenomen aanvaarden de auteurs en de uitgever geen aansprakelijkheid.
 
U ontvangt deze product update omdat u gebruiker bent van de online kennisbank Grip op. Klik hier om u af te melden voor deze nieuwsbrief