Overslaan en naar de inhoud gaan

Welkom username.

Uw vorige bezoek was op 00-00-0000 om 00:00 uur

Geen voorwaardelijk pensioen na fusie

12 augustus 2019

Werknemer B neemt deel in een verplichte pensioenregeling van een bedrijfstakpensioenfonds (Bpf). Het pensioenfonds voert ook de regeling uit van het voorwaardelijk pensioen. Na een aandelenfusie valt de werkgever van B niet meer onder de verplichtstelling van het Bpf. Hierdoor vervallen de aanspraken van B op het voorwaardelijke pensioen.

Voorwaardelijk pensioen bij het pensioenfonds

B trad op 26 augustus 1991 in dienst van Z BV. De werknemers van Z BV bouwden pensioen op volgens de regeling van het Pensioenfonds voor de Groente en Fruitverwerkende Industrie (Bpf GFI). Dit pensioenfonds voerde het voor werkgevers en werknemers in de groente- en fruitverwerkende industrie verplicht gestelde pensioen uit.   Het Bpf GFI is geliquideerd. De opgebouwde waarde is per 1 januari 2015 collectief overgedragen aan Bpf GF. De werkingssfeer van de verplichtstelling van Bpf GF is per 1 januari 2015 uitgebreid met de werkingssfeer van de cao voor de groenten- en fruitverwerkende industrie. Bpf GF is vanaf 1 januari 2015 ook de uitvoerder van de regeling van het voorwaardelijk pensioen.

Het voorwaardelijk pensioen is in 2006 ingevoerd op grond van het Uitvoeringsbesluit Pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor het voorwaardelijk pensioen zijn bij de wisseling van uitvoerder per 1 januari 2015 niet veranderd. In de brief van 23 december 2016 van Bpf GF aan B staat onder welke voorwaarden het voorwaardelijke pensioen aan B wordt toegekend:  

Wat zijn de voorwaarden?

U ontvangt het voorwaardelijk pensioen alleen als u aan onderstaande voorwaarden voldoet. Dit zijn de voorwaarden zoals ze van toepassing waren bij Bpf GFI.

  • U bent geboren op of na 1 januari 1950.
  • U was in dienst van een werkgever in de sector GFI op 31 december 2006 én op 1 januari 2007.
  • U blijft deelnemer aan de pensioenregeling tot 31 december 2020. Of als u eerder met pensioen gaat tot de eerdere pensioendatum. Vanaf 2007 mag u in totaal niet langer dan drie maanden geen deelnemer zijn (geweest) aan de pensioenregeling van GFI of Bpf GF.

 

Wanneer komt u in aanmerking voor het voorwaardelijk pensioen?

U komt in aanmerking als u in dienst bent bij een bedrijf in de sector GFI dat is aangesloten bij Bpf GF.

Bpf GF informeert B ook met het Uniform Pensioen Overzicht (UPO) 2017 over zijn voorwaardelijk pensioen. In de UPO staat hierover:

“In het bovenstaande bedrag is geen rekening gehouden met het voorwaardelijk pensioen. Het voorwaardelijk pensioen van € 3.500 ontvangt u alleen als u aan de voorwaarden blijft voldoen. U moet hiervoor tot 31-12-2020 pensioen blijven opbouwen bij Bpf GF of tot uw pensioendatum als u eerder dan 31-12-2020 met pensioen gaat. Kijk voor de overige voorwaarden op www. [.] .nl/ [..] .

Geen recht op voorwaardelijk pensioen

Op 15 juni 2017 neemt A BV de aandelen van Z BV over. A BV vraagt aan Bpf GF of de aandelenoverdracht consequenties heeft voor de verplichte aansluiting. Omdat Z BV na de overname samen met de nieuwe moedermaatschappij (A BV) in hoofdzaak een aardappelverwerkend bedrijf uitoefent, is volgens Bpf GF, de cao voor de groente- en fruitverwerkende Industrie en het verplichtstellingsbesluit niet meer op het bedrijf van toepassing. Ook is volgens Bpf GF vrijwillige aansluiting niet mogelijk.

Tussen A BV en Bpf GF ontstaat vervolgens een geschil over de voorwaardelijke rechten voor de werknemers van Z BV. Bpf GF stelt A BV voor om de voorwaardelijk pensioenen van de werknemers van Z BV alsnog in te kopen voor een eenmalige koopsom van 1,8 miljoen euro. Omdat de onderhandelingen ten tijde van de pensioendatum van B in 2018 nog niet tot een resultaat hebben geleid, stelt B een kort geding in tegen Bpf GF.

B eist dat Bpf GF hem alsnog het voorwaardelijk pensioen uitkeert. Volgens hem heeft Bpf GF hem een zelfstandige toezegging gedaan en het vertrouwen gewekt dat hij recht heeft op het voorwaardelijk pensioen. B vindt ook dat hij vanaf de aanvang van zijn dienstverband bij Z BV altijd in dezelfde bedrijfstak heeft gewerkt. Daarom mocht Bpf GF de verplichte aansluiting in 2017 niet beëindigen. Ook is B van mening dat  de inhoud van de voorwaardelijke pensioenregeling onredelijk is. Hij vindt dat het recht op extra ouderdomspensioen gekoppeld moet worden aan de deelname aan het fonds en niet aan een werkplek in de bedrijfstak van de groenten- en fruitverwerkende industrie. Volgens B moet het Bpf GF naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor hem een uitzondering maken omdat zijn werkgever jarenlang verplicht aangesloten is geweest bij het pensioenfonds voor de sector groenten- en fruit en jarenlang premie heeft betaald voor de voorwaardelijke pensioenregeling.

Geen voorwaardelijk pensioen na beëindiging deelneming Bpf

De rechter wijst in kort geding de vordering van B af. Het zijn de verenigingen van werkgevers en werknemers die de inhoud van de voorwaardelijke pensioenregeling hebben bepaald. B kan niet aan degene die de regeling vervolgens moet uitvoeren verwijten dat de regeling niet anders is ingestoken en dat de mogelijkheid om extra pensioen te verwerven is gekoppeld aan het werkzaam blijven in de bedrijfstak van de GFI. Volgens de rechter staat vast dat B niet voldoet aan één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het voorwaardelijk pensioen. B werkte namelijk ten tijde van zijn pensionering niet in de bedrijfstak. Zijn werkgever verwerkte hoofdzakelijk aardappelen en dat zijn geen groenten of fruit.

Volgens de rechter blijkt een zelfstandige toezegging niet uit de stukken die B heeft overgelegd. Bpf GF heeft niet op UPO’s of met brieven aan hem gecommuniceerd dat zij extra rechten wilde toekennen die hij anders niet zou hebben gehad.

De rechter kan niet in kort geding beoordelen of de verplichte aansluiting van Z BV in 1998 in strijd is geweest met de toen geldende verplichtstellingsbeschikking, hetgeen B stelt. Voorshands wordt er vanuit gegaan dat Z BV vanaf begin jaren 90 van de vorige eeuw wel onder de werkingssfeer van het Bpf GFI viel. Bpf GF heeft in 2017 – na de aandelenoverdracht - opnieuw beoordeeld of Z BV onder de verplichtstelling viel. Dat bleek niet het geval. Zij heeft om die reden besloten dat de verplichte aansluiting moest eindigen. B heeft niet aannemelijk gemaakt dat Bpf GF bij het nemen van die beslissing meer rekening had kunnen en moeten houden met zijn belangen dan zij heeft gedaan.  

Commentaar

Het voorwaardelijk pensioen is een zogenaamde VPL-regeling die valt onder het Uitvoeringsbesluit Pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. Deze regelingen zijn in het leven geroepen om de nadelige consequenties die ontstonden door afschaffing van het vroegpensioen door de Wet Vut, Prepensioen en Levensloop (VPL) te dempen. Op grond van deze regeling konden werkgevers voor werknemers die geraakt werden door afschaffing van het vroegpensioen, extra pensioenaanspraken toe kennen. Gekozen werd voor een voorwaardelijk pensioen. Volgens het besluit mochten de voorwaardelijke pensioenen gefinancierd worden in een periode van vijftien jaren. Dat kon door middel van een jaarlijkse bijdrage of uiterlijk op het einde van de vijftienjaarstermijn.

Het is wel zuur voor B dat hij door een aandelenfusie van zijn werkgever kan fluiten naar zijn aanspraken op voorwaardelijk pensioen. Maar wellicht heeft B met zijn kort geding voor zijn beurt gesproken. Immers zijn werkgever is nog met het Bpf in onderhandeling om de voorwaardelijke aanspraken veilig te stellen. Maar in dat geval moet Z BV wel een omvangrijke koopsom aan het fonds afdragen. Wij nemen aan dat het fonds daarbij rekening houdt met de wijze van de financiering van de voorwaardelijke aanspraken.

Paul Lavrijssen, adviseur Aegon Adfis

Bron: Rechtbank Midden-Nederland, 3 juli 2019

Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 9 augustus 2019.