Nieuws

Eindelijk meer duidelijkheid of zonneparken onder de m.e.r.-activiteiten vallen

Het was tot op heden nog steeds niet duidelijk of een zonnepark onder één van de
activiteiten van het Besluit milieueffectrapportage (onderdeel C of D van de bijlage) viel (zie ook BR 2018/77). Dat lijkt nu verleden tijd.

In het geding was een tijdelijke (10 jaar) omgevingsvergunning voor een zonnepark van
4,3 hectare. Een kruimelgeval en een reguliere procedure dus. En die relatief eenvoudige procedure mag je niet volgen wanneer er sprake is van een m.e.r.-activiteit (artikel 5, zesde lid bijlage II Besluit omgevingsrecht).

Overigens vermoed ik dat de bestreden omgevingsvergunning is verleend voordat de voorwaarden voor het verkrijgen van SDE+-subsidies zijn veranderd. Maar dat terzijde.

Appellant gooide drie m.e.r.-activiteiten in de strijd:

– een ‘landinrichtingsproject’ (categorie 9 onderdeel D);
– een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ (categorie 11.2 onderdeel D);
– en een ‘industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water’ (categorie 22.1 onderdeel D).

Landinrichtingsproject?

Nou, niet elke ontwikkeling in het buitengebied betreft een ‘landinrichtingsproject’. De tijdelijke functiewijziging van 4,3 hectare heeft in de ogen van de Afdeling ‘onvoldoende substantieel karakter’. Het zou echter kunnen dat dit bij zonneparken die veel groter zijn anders ligt (zie ook rechtbank Noord-Holland, 21 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1061).

Stedelijk ontwikkelingsproject?

Wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn.

Uit de wetsgeschiedenis van (onder meer) het Besluit milieueffectrapportage leidt de Afdeling af dat het dan moet gaan om een verstening of urbanisering van het gebied. Het realiseren van het onderhavige zonnepark kan hiermee niet gelijk worden gesteld. De gevolgen voor het milieu van een zonnepark zijn in de kern beperkt tot visuele hinder en landschappelijke aantasting.

Bij verstening of urbanisering van het gebied moet je eerder denken aan bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Industriële installatie?

Is het zonnepark dan een ‘industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water’? “Elektriciteit, stoom en warm water” in de zin van deze m.e.r.-activiteit moet je in ieder geval cumulatief uitleggen.

Verder haalt de Afdeling ook hier de wetsgeschiedenis van het Besluit milieueffectrapportage erbij en komt hiermee tot de conclusie dat het bij deze activiteit gaat om centrales waarbij een brandstof, bijvoorbeeld fossiele brandstoffen, wordt ingezet om elektriciteit op te wekken. Het gaat hier dan om thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties.

Deze uitleg is ook in overeenstemming met de systematiek van de Europese MER-richtlijn, waarvan het Besluit milieueffectrapportage een implementatie is.

Een zonnepark is geen thermische (verbrandings)installatie. In een zonnepark wordt immers geen thermische energie opgewekt of gebruikt voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water, maar wordt stralingsenergie (zonlicht) rechtstreeks omgezet in elektrische energie. Een zonnepark is dus (in elk geval!) geen industriële installatie voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water als bedoeld in categorie D 22.1 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Procedurele gevolgen

Dit oordeel van de Afdeling biedt (eindelijk) niet alleen – in grote mate – duidelijkheid, maar dit oordeel biedt ook een procedurele verlichting voor procedures voor zonneparken. Mocht er überhaupt nog behoefte bestaan om een zonnepark met een kruimelgeval / tijdelijke omgevingsvergunning te regelen, dan kan dat. Overigens krijg je dan geen SDE+subsidie meer.

En wanneer een zonnepark met een omgevingsvergunning voor een ‘grote afwijking’ verleend moet worden, dan lijkt het niet nodig om hiervoor eerst een mer-aanmeldingsnotitie op te stellen en een mer-beoordelingsbesluit te nemen, voordat de aanvraag wordt ingediend.

Let wel: dit kan dus anders liggen bij zonneparken met ‘voldoende substantieel karakter’. Wanneer hiervan sprake is, zal toch per geval beoordeeld moeten worden.

Bron: ABRvS 14 augustus 2019, nr. 201807860/1/A1

Frank HabrakenEindelijk meer duidelijkheid of zonneparken onder de m.e.r.-activiteiten vallen