Naast windturbines en biomassacentrales, wordt in het kader van de verduurzaming van de energieopwekking ook ingezet op zonneparken. Al een aantal jaren speelt de vraag of een zonnepark al dan niet moet worden begrepen onder enige activiteitencategorie in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). Niet alleen vanwege de mer-(beoordelings)plicht zelf, maar ook vanwege de vraag of al dan niet toepassing kan worden gegeven aan de kruimelgevallenregeling. In ABRvS 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2770, oordeelt de Afdeling over een met toepassing van de kruimelgevallenregeling verstrekte omgevingsvergunning voor het zonnepark Rouveen. Dat park moet ongeveer 22.500 zonnepanelen en enkele trafostations gaan behelzen. De Afdeling vindt een zonnepark geen landinrichtingsproject (ex D-9), geen stedelijk ontwikkelingsproject (ex D-11.2) en evenmin een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water (ex D-22.1). In de praktijk werd vaak gedacht dat categorie D-22.1 wel van toepassing is op zonneparken, mede gelet op de verplichtingen uit de Europese mer-richtlijn. Aan de hand van een systematische uitleg van de desbetreffende onderdelen uit die richtlijn, zet de Afdeling uiteen waarom die richtlijn haars inziens niet ziet op zonneparken. De mer-richtlijn (meer in het bijzonder bijlage I, onder 2, en bijlage II, onder 3), alsmede D-22.1 van het Besluit mer, richten zich op industriële (verbrandings)installaties waarbij een brandstof wordt ingezet en op thermische centrales. Bij zonneparken wordt geen brandstof ingezet. Verder is er geen sprake van opwekking van thermische energie, maar wordt stralingsenergie (zonlicht) rechtstreeks omgezet in elektrische energie.
Ik kan de redeneerlijn van de Afdeling volgen. Die roept bij mij overigens wel de vraag op of de activiteitenlijst in (de bijlagen bij) de mer-richtlijn niet hoognodig aan een actualisatie toe zijn. Die lijst dateert uit de jaren ’80 van de vorige eeuw toen er nog geen sprake was van zonneparken. Gezien de mogelijke milieugevolgen van (grote) zonneparken, is het niet logisch om deze systematisch van een mer(-beoordeling) uit te zonderen. Voor andere vormen van (duurzame) energieopwekking geldt vanuit het Europese recht immers wel een mer-(beoordelings)plicht. Hoe dan ook, met deze uitspraak is duidelijk dat voor zonneparken geen MER hoeft te worden gemaakt en dat de planologische inpasbaarheid daarvan in beginsel ook kan plaatsvinden middels een omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan waarbij de kruimelgevallenregeling wordt toegepast.