dinsdag 17 september 2019 Anne-Marie Noordenbos 1482x gelezen
Het betreft de volgende voorstellen:
Aangepast wordt:
Voorgesteld wordt om bepaalde onherroepelijk geworden vergrijpboeten die aan beroepsbeoefenaars op grond van medeplegen zijn opgelegd, openbaar te maken. Het enige doel van de maatregel is om het publiek voor te lichten over beroepsbeoefenaars die door middel van medeplegen belastingontduiking of toeslagfraude faciliteren. Het kabinet hecht namelijk belang aan een goede voorlichting van het publiek, dat daardoor een beter geïnformeerde keuze voor een adviseur kan maken. Over het algemeen zal het gaan om belastingadviseurs, maar er kunnen ook andere dienstverleners onder worden begrepen, zoals notarissen, accountants en advocaten. Hierna zal worden gesproken van de medeplegende beroepsbeoefenaar. Vooropgesteld wordt dat de voorgestelde maatregel dus uitdrukkelijk niet betrekking heeft op alle vergrijpboetes die de Belastingdienst oplegt, maar enkel betrekking heeft op een vergrijpboete die is opgelegd aan een medeplegende beroepsbeoefenaar. Ten aanzien van deze beroepsbeoefenaars acht het kabinet openbaarmaking gerechtvaardigd. Tot op heden wordt jaarlijks een handvol medeplegerboetes opgelegd.
Tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2019 is de toezegging gedaan te bezien of en zo ja, hoe boetevrije inkeer kan worden uitgesloten voor situaties zoals die zijn gebleken uit de Panama Papers. Dit heeft geleid tot een voorgestelde maatregel die inhoudt dat boetevrije inkeer is uitgesloten voor inkomen uit aanmerkelijk belang. Verder wordt met de maatregel het onderscheid tussen inkomen dat in het buitenland is opgekomen en inkomen dat in het binnenland is opgekomen, weggenomen.
Met dit wetsvoorstel wordt voor de invulling van de definitie van het begrip vaste inrichting in de Wet IB 2001, de Wet LB 1964 en de Wet Vpb 1969 aangesloten bij de definitie van dat begrip zoals die geldt voor het van toepassing zijnde belastingverdrag. Dit werkt onder andere door in de bepalingen in de Wet IB 2001 en Wet Vpb 1969 die betrekking hebben op de buitenlandse belastingplicht. Op deze manier bestaat er in verdragssituaties geen verschil tussen het nationale heffingsrecht en de heffingsbevoegdheid die Nederland toekomt op basis van het betreffende belastingverdrag. Eenzelfde systematiek wordt in verdragssituaties overigens reeds gehanteerd bij de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten in de vennootschapsbelasting.
Voor niet-verdragssituaties wordt met de opname van de definitie, in combinatie met enkele andere wijzigingen, bewerkstelligd dat de definitie van het begrip vaste inrichting voor de toepassing van de Wet IB 2001, de Wet LB 1964 en de Wet Vpb 1969 in die situaties aansluit bij de meest recente versie van het OESO-modelverdrag en dus ook bij de wijzigingen van de definitie van het begrip vaste inrichting die zijn aanbevolen in het eindrapport bij actiepunt 7 van het BEPS-project.
In dit wetsvoorstel wordt, conform de systematiek zoals die al geldt voor het verrekenen van verliezen, geregeld dat een beschikking met betrekking tot het voort te wentelen saldo aan renten kan worden herzien als sprake is van een nieuw feit, kwade trouw of een voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbare fout. Ook wordt geregeld dat hiervoor eenzelfde termijn geldt als ook voor navordering van te weinig geheven belasting geldt. Verder wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat een beschikking wordt gegeven indien het voortgewentelde saldo aan renten van een eerder jaar in aftrek komt bij het bepalen van de winst van een later jaar. Met de voorgestelde maatregelen wordt aan belastingplichtigen rechtszekerheid gegeven over het in een jaar ontstane saldo aan renten dat in aanmerking kan worden genomen bij het bepalen van de winst van een volgend jaar. Daarnaast dragen de voorgestelde maatregelen bij aan het toezicht door de Belastingdienst.
Het voorstel is om in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) een technische wijziging aan te brengen in een van de belastbare feiten van de afvalstoffenbelasting. Het betreft de situatie waarin afvalstoffen binnen een inrichting zijn ontstaan, zoals normaal bedrijfsafval, sloopafval van bedrijfsgebouwen of verbrandingsresten door het verbranden van afvalstoffen. Wanneer dergelijke afvalstoffen in diezelfde inrichting worden verwijderd (dat wil zeggen gestort of verbrand) is er geen sprake van het belastbare feit “de afgifte ter verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting”.
Op grond van een delegatiebepaling in de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) kunnen bestuursorganen worden aangewezen die voor een specifiek omschreven doel bevoegd zijn tot gebruik van het waardegegeven van een onroerende zaak. Dergelijke bestuursorganen zijn aangewezen in het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken (UB kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet WOZ). Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gebruik van de op grond van de Wet WOZ vastgestelde waarde van een onroerende zaak (de WOZ-waarde), het adres waarop de betreffende onroerende zaak is ingeschreven (meta-kenmerk) en de waardepeildatum van de WOZ-waarde (temporeel kenmerk). In sommige gevallen is het echter wenselijk dat een bestuursorgaan alleen de temporele en metakenmerken die bij een waardegegeven behoren kan gebruiken. Daarom wordt voorgesteld de betreffende delegatiebepaling uit te breiden met een dergelijke beperktere aanwijzingsmogelijkheid.
Met dit wetsvoorstel wordt een keuzeregeling ingevoerd op grond waarvan de burger kan kiezen of hij berichten van de Belastingdienst elektronisch of per post toegezonden wil krijgen. De gemaakte keuze geldt in beginsel voor alle uitgaande berichten van de Belastingdienst.
Voorgesteld wordt de regeling belastingrente aan te passen door te regelen dat geen belastingrente in rekening wordt gebracht als de aangifte vennootschapsbelasting wordt ingediend voor de eerste dag van de zesde maand na het tijdvak waarover de belasting wordt geheven (doorgaans 1 juni) en de belastingaanslag wordt vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte.
Voorgesteld wordt geen belastingrente in rekening te brengen indien het verzoek om een voorlopige aanslag of de aangifte is ontvangen binnen de aangiftetermijn die in de betreffende situatie geldt indien de (voorlopige of definitieve) aanslag erfbelasting wordt vastgesteld overeenkomstig dat verzoek of die aangifte. Ook wat betreft het tijdvak waarover eventueel belastingrente wordt berekend, wordt voorgesteld aan te sluiten bij de aangiftetermijn die in de betreffende situatie geldt. Dit betekent dat het tijdvak waarover belastingrente wordt berekend, in een dergelijke situatie aanvangt op het moment waarop de in die situatie geldende aangiftetermijn is verstreken.
In dit wetsvoorstel worden wijzigingen voorgesteld ter implementatie in de autogerelateerde belastingen van de nieuwe, door de EU ingevoerde, geharmoniseerde testmethode om de CO2uitstoot van lichte voertuigen vast te stellen. Het betreft de invoering van de Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedure (WLTP). Deze WLTP-testmethode vervangt de oude geharmoniseerde testmethode, de New European Driving Cycle (NEDC).
Voorgesteld wordt in de IW 1990 expliciet vast te leggen welke identificerende gegevens van de houder van een bankrekening de Belastingdienst (via het zogenoemde verwijzingsportaal bankgegevens) kan opvragen bij financiële ondernemingen voor het afboeken van een door de Belastingdienst ontvangen betaling op een in te vorderen bedrag. De voorgestelde maatregel bestendigt de huidige praktijk en verduidelijkt dat de gegevensverwerking rechtmatig is voor de Belastingdienst en financiële ondernemingen. De identificerende gegevens betreffen met betrekking tot een natuurlijk persoon: de naam, het adres (waaronder mede begrepen de woonplaats) en de geboortedatum. In andere gevallen (bijvoorbeeld bij rechtspersonen) betreffen de identificerende gegevens: de naam, het adres (waaronder mede begrepen de vestigingsplaats) en een uniek nummer als bedoeld in de Handelsregisterwet 200762 of hiermee vergelijkbaar identificatienummer.
Voorgesteld wordt wettelijk vast te leggen dat lichamen die op grond van de Belastingwet BES worden geacht in Nederland te zijn gevestigd, ook verplicht zijn om een gewaarmerkt afschrift van de jaarrekening bij de inspecteur van de Belastingdienst Caribisch Nederland (BCN) in te dienen.
Nederland moet per 1 januari 2020 zijn tonnageregeling aanscherpen op het terrein van tijd- of reischarter, het vlagvereiste en werkzaamheden andere dan vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee, daaronder begrepen alle direct met dat vervoer samenhangende werkzaamheden
Voorgesteld wordt het aantal momenten per jaar waarop een S&Overklaring kan worden aangevraagd uit te breiden van drie naar vier. Tevens wordt voorgesteld om het uiterste moment van het indienen van een aanvraag te stellen op de dag voorafgaand aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, in plaats van ten minste een maand voorafgaand aan die periode. Omwille van de uitvoerbaarheid wordt hier een uitzondering op gemaakt met betrekking tot de periode rond Kerstmis en oud en nieuw, zodat gegarandeerd kan worden dat er ook dan vanuit RVO.nl voldoende ondersteuning kan worden geboden ingeval aanvragers daar behoefte aan hebben. Voor aanvragen die betrekking hebben op de periode die ingaat op 1 januari van een kalenderjaar, wordt daarom voorgesteld de uiterste indieningsdatum te stellen op 20 december van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
Officiële stukken Overige fiscale maatregelen
Meer uit het Pakket Belastingplan 2020:
U moet eerst inloggen voordat u een reactie kunt plaatsen. Gebruik de knop rechtsboven om in te loggen.
Schrijf u nu in voor de gratis nieuwsbrief van Taxence en ontvang dagelijks het laatste nieuws en informatie over andere relevante producten van Sdu Licent Academy.