Overheid.nl

De wegwijzer naar informatie en diensten van alle overheden

Terug

ECLI:
ECLI:NL:TGZRAMS:2019:179
Datum uitspraak:
10-09-2019
Datum publicatie:
10-09-2019
Zaaknummer(s):
2019/190
Onderwerp:
Grensoverschrijdend gedrag
Beroepsgroep:
Arts
Beslissingen:
Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:
Klaagster verwijt de huisarts, die haar tijdens zijn dienst op de Huisartsenpost lichamelijk heeft onderzocht, grensoverschrijdend gedrag. De huisarts betwist dat hij zich grensoverschrijdend heeft gedragen jegens klaagster. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

 

Beslissing naar aanleiding van de op 26 april 2019 binnengekomen klacht van:

 

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: mr. C.L. Mens, advocaat te Hoofddorp,

 

tegen

 

C,

arts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr.S. Slabbers, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

 

 

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift;

-                     de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

 

De klacht is op de openbare zitting van 2 augustus 2019 behandeld.

Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde.

Mr. Mens heeft een toelichting gegeven aan de hand van pleitnotities, die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

 

2.         De feiten

2.1       Klaagster is in de nacht van 25 op 26 oktober 2018 van de trap gevallen en op de rechterzijde van haar ribbenkast terecht gekomen. Omdat zij zich zorgen maakte over aanhoudende pijn heeft zij heeft in de avond van 26 oktober 2018 telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpost E te D (verder: de HAP). De triagiste heeft haar verzocht nog dezelfde avond naar de HAP te komen voor onderzoek.

 

2.2       Verweerder is, na 38 jaar als zelfstandig gevestigd huisarts werkzaam te zijn geweest, na zijn pensionering op 1 januari 2018, als waarnemend huisarts verbonden aan de HAP. Blijkens het consultbericht in het medisch dossier heeft verweerder klaagster op 26 oktober 2018 van 21.40 uur tot 21.50 uur gezien. Het medisch dossier vermeldt voorts, voor zover hier van belang:

“Deelcontact: (L81.02) Ribcontusie (costa XI en XII rechts).

(S) (NTI)

(H) Wat kan ik doen?

(B) Mw. belt/vannacht ongelukkig gevallen van de trap. is gestruikeld, is met de ribbenkast tegen de trap gekomen. mw. voelde het kraken. slikt oxycodonàhevige pijn. heeft veel pijn. zit aan rechter kant. in het midden. pijnscore 7 (TRI) ABCD is veilig!

Ingangsklacht Triage: trauma buik.

Reden urgentie: Buikpijn

* Trauma = Matig trauma

* Vegetatieve verschijnselen = nee

* Penetrerend letsel = nee

* Hematurie = nee

* buikpijn = Ja, matig (5-7)

(MVP) Pijn zit aan de rechterkant van de borstkas. Is er niet kortademig bij.

(O) (MVP) Longen b.b. Drukpijn costa XI en XII rechts, normale continuiteit. Geen zwelling te voelen.

(P) (MVP) Gerustgesteld. Naast oxycodon 4dd2 PCM nemen, zwaar tilwerk vermijden, spontane beloop afwachten.”   

 

2.3       Klaagster droeg ten tijde van het consult een sport-BH. Op verzoek van verweerder heeft zij deze voor het onderzoek uit gedaan.

 

2.4       Klaagster heeft op 31 oktober 2018 haar eigen huisarts bezocht. Het medisch dossier vermeldt hierover, voor zover hier van belang:

”S Info: wil praten over gebeurtenis bij HAP, is door ha daar aan de borsten onderzocht terwijl ze duidelijk aan heeft gegeven re pijn te hebben ribben, arts onderzocht ook haar linkerborst. Blijft een naar gevoel houden dat het niet klopt.

O iets verdikking rechts thv pijnlijke plek

E rib  contusie

P uitleg gegeven over situatie, advies klachtenformulier ingevuld en secretariaat op de hoogte gesteld. dossier moet volledig”.

 

2.5       Klaagster heeft op 1 november 2018 een klacht ingediend bij de HAP. Op 21 januari 2019 heeft er een gesprek op de HAP plaatsgevonden tussen de klachtenfunctionaris, de directeur van de HAP en partijen. Per brief van 23 januari 2019 is haar medegedeeld dat de klacht zal worden gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. In afwachting van de uitkomst op deze melding mag verweerder geen consultdiensten meer voor de HAP doen.

 

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tijdens het consult van 26 oktober 2018 grensoverschrijdend heeft gehandeld door klaagster haar bovenlijf te laten ontbloten en beide borsten apart te onderzoeken en te betasten terwijl daartoe geen aanleiding bestond. Zij heeft meermalen uitdrukkelijk aangegeven alleen pijn te hebben aan haar ribben laag aan de rechterzijde van haar lichaam. Op haar vraag tijdens het consult naar de reden van het onderzoek aan beide borsten gaf verweerder geen antwoord. Verweerder heeft tijdens de klachtprocedure en nu ook tijdens de tuchtklachtprocedure telkens een andere lezing van de feiten gegeven. Wat er precies is voorgevallen staat echter vast. Tijdens het gesprek van 21 januari 2019 heeft verweerder namelijk toegegeven beide borsten onderzocht te hebben. Van dit gesprek is een geluidsopname gemaakt.

 

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerder heeft in een periode van twee of drie diensten rond 26 oktober 2018 drie vrouwen onderzocht met een ribcontusie. Alle drie de vrouwen heeft hij verzocht de BH uit te trekken. Eén van deze drie vrouwen had ook pijn die naar het midden van de thorax uitstraalde. Bij deze vrouw heeft verweerder ook de borsten onderzocht. Bij de andere twee vrouwen heeft verweerder alleen druk gezet aan beide zijden van de borstkas. Hierbij kunnen de borsten zijn aangeraakt. Geconfronteerd met de klacht van klaagster wist verweerder niet welke van de drie vrouwen het betrof. De HAP weigerde hem inzage in het medisch dossier van klaagster en ook de verslagen van de twee andere vrouwen zijn niet boven water gekomen. Verweerder heeft ook altijd gezegd dat hij het niet precies meer wist welke van de drie vrouwen klaagster was. Reconstruerend op grond van de informatie die verweerder als gevolg van deze tuchtklacht nu wel heeft, is klaagster niet degene met de pijn op het midden van de borst. Hij heeft haar borsten dan ook niet onderzocht. Hij legt bovendien altijd uit wat hij tijdens het onderzoek doet. Wellicht dat de hoge inname door klaagster van de pijnstiller oxycodon haar waarneming heeft beïnvloed.

 

5.         De beoordeling

5.1.      Het college overweegt dat het verzoek tot het ontbloten van het bovenlijf en het zetten van druk aan beide zijden van de borstkas passend is bij de door klaagster gepresenteerde klachten die duidden op een ribcontusie. Hiervan kan verweerder geen verwijt worden gemaakt.      

 

5.2.      Partijen verschillen echter nadrukkelijk van mening over de vraag of ook de borsten van klaagster zijn onderzocht. Dit onderzoek zou naar het oordeel van het college niet passen bij de door klaagster gepresenteerde klachten. Echter, niet kan worden vastgesteld dat verweerder dit onderzoek ook daadwerkelijk heeft verricht. Het is het woord van de een tegen het woord van de ander.

 

5.3.      Klaagster is het hier niet mee eens en stelt dat verweerder in het gesprek met de klachtenfunctionaris zelfs heeft erkend dit onderzoek bij haar te hebben verricht. Verweerder heeft naar het oordeel van het college echter voldoende aannemelijk gemaakt dat hij tijdens de klachtprocedure niet wist en ook niet kon weten - omdat hem inzage in de verslagen van de door hem verrichtte consulten was geweigerd - of klaagster de vrouw is die hij wel aan de borsten heeft onderzocht, zodat hij hier tijdens het gesprek met de klachtenfunctionaris en klaagster ten onrechte vanuit is gegaan. De in de pleitnotities van de gemachtigde weergegeven transcriptie van het door klaagster opgenomen gesprek van 21 januari 2019 lijkt deze lezing te bevestigen met de tweevoudige vermelding dat verweerder op dat moment uitgaat van pijnklachten aan de voorkant van de thorax. De erkenning kan dan ook niet dienen als onderbouwing van klaagsters standpunt.  

 

5.4.      Wat er precies is gebeurd tijdens het consult op 26 oktober 2018 kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Het voorgaande brengt met zich dat de klacht als onvoldoende gegrond zal worden afgewezen. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. Het college realiseert zich dat deze uitkomst, waarbij de waarheid in het midden is gebleven, zeer onbevredigend is voor beide partijen.

 

 

6. De beslissing

 

Het college:

-         verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door:

G.M. Boekhoudt, voorzitter,

F. Krijnen, B.R. Schudel en T. Wouters, leden-arts,

J. Recourt, lid-jurist,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2019 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

 

 

 

secretaris                                                                                           voorzitter

 

 

 

Meer informatie

Acties

Meta gegevens