Noot bij Rechtbank Oost-Brabant 19 maart 2019 C/01/319467 - verhouding auteursrecht als absoluut vermogensrecht tot aanspraken licentienemer in geval van overdracht auteursrecht

Auteur(s): Bron:
  • AMI - Tijdschrift voor auteurs-, media- en informatierecht, AMI 2019/8, deLex

Samenvatting

Hoe verhoudt zich het auteursrecht als absoluut vermogensrecht tot de aanspraken van een licentienemer in geval van overdracht van dat auteursrecht? Het antwoord van de rechtbank in deze zaak wringt met het vermogensrechtelijk stelsel van het BW. 

1

Deze uitspraak biedt een boeiend voorbeeld van de vragen die kunnen ontstaan op het grensvlak van intellectuele-eigendomsrechten en het algemene vermogens- en verbintenissenrecht, en van de moeilijkheid van het vinden van antwoorden die in de beide systemen passen. Kern van de problematiek in deze zaak is het gegeven dat een IE-recht (in dit geval: het auteursrecht) een zogeheten absoluut recht is, dat tegen eenieder kan worden ingeroepen, terwijl een uit contract voortvloeiend recht (in dit geval: een auteursrechtlicentie) een zogeheten relatief recht is, dat in beginsel alleen kan worden ingeroepen tegen de contractuele wederpartij. Deze noot gaat op dat aspect in.

2

De casus was, sterk verkort weergegeven, als volgt. Gedaagde CAG B.V. had in 2004 een distributieovereenkomst gesloten met BOG GmbH om de BOG-software te mogen verkopen aan haar klanten. Toen BOG in 2005 failliet ging had de curator van BOG het auteursrecht op de BOG software overgedragen aan een koper, welk auteursrecht in 2012 (via een aantal tussenstadia) belandde bij eiseres Allgeier GmbH.  In 2017 legde Allgeier beslag bij twee klanten van CAG (BOG-gebruikers) en dagvaardde zij CAG wegens inbreuk op haar auteursrecht. CAG betwistte weliswaar dat zij sedert het faillissement (ca. 2005) nog BOG-software had verkocht of onderhouden (rov. 3.2), maar nam tegelijkertijd het standpunt in (rov. 4.10) dat zij, vanwege de in 2004 gesloten overeenkomst die nooit beëindigd was, (ook nu nog) gerechtigd was de BOG-software aan haar klanten te verkopen. De rechtbank richt haar beoordeling dan ook op die laatste stelling.

3

De bedoelde distributieovereenkomst is auteursrechtelijk bezien een licentie. Het karakter van de IE-licentie noopt tot de volgende opmerking vooraf. Men zegt wel dat de licentienemer, door het aangaan van een licentieovereenkomst, een licentierecht verwerft. Maar die verwerving is niet een kwestie van ‘eens gegeven blijft gegeven’ of  van ‘verkregen rechten’ (vonnis rov. 4.10): het wezen van de licentie is het dulden door de licentiegever, telkens weer opnieuw, van handelingen door de licentienemer welke zonder de licentie inbreuk op het IE-recht van de licentiegever zouden vormen. 
Dat de licentie een relatief recht is betekent, dat deze aanspraak tot dulden alleen kan worden gericht tegen de contractuele wederpartij. Wanneer nu de licentiegever (laten wij hem A noemen), tijdens de duur van zijn licentieovereenkomst met B, zijn IE-recht overdraagt aan een derde partij C, kan licentienemer B niet de nieuwe IE-gerechtigde C aanspreken op nakoming van het licentiecontract met A – want C was en is bij dat contract geen partij. Volgens vaste rechtspraak sinds het arrest Blaauboer-Berlips uit 1905 is de verkrijger van een goed niet gebonden aan afspraken die met betrekking tot dat goed door de vervreemder waren gemaakt. 

4

In de onderhavige zaak Allgeier/CAG heeft de rechtbank dit kennelijk uit het oog verloren, althans buiten toepassing gelaten zonder daarbij (bevredigend) te motiveren waarom. In rov. 4.11 overweegt de rechtbank dat de overdracht aan Allgeier van het auteursrecht niet in de weg staat aan uitoefening door CAG van de rechten uit de licentieovereenkomst (d.w.z.: uitoefening doordat CAG die licentie mag tegenwerpen aan Allgeier) – terwijl nota bene in de direct daarop volgende paragraaf wordt overwogen dat de rechten en verplichtingen van BOG uit hoofde van de licentieovereenkomst nimmer zijn overgegaan op Allgeier. In feite kent de rechtbank hier een soort ‘zaaksgevolg’ toe aan de licentie (‘wie het auteursrecht verwerft, verkrijgt ook erop rustende lasten van een eerder verleende licentie’), terwijl de (hoofd)regel van Nederlands recht zoals gezegd juist andersom is: wie het auteursrecht verwerft, hoeft de eerder door zijn rechtsvoorganger verleende licenties niet te respecteren. In zoverre was het verweer van CAG, dat die licentieovereenkomst nog steeds voortbestaat (waaraan de rechtbank veel aandacht besteedt; rov. 4.5-4.9), niet relevant. 

5

Wat betekent het faillissement van de auteursrechthebbende voor de afnemers van de distributeur/licentienemer CAG? Ten aanzien van exemplaren van de BOG-software die door CAG vóór het faillissement waren verkocht en geleverd (hetzij traditioneel door verschaffing op een drager, hetzij via download), is de zeggenschap van de auteursrechthebbende over (verdere) verspreiding op dat moment geëindigd als gevolg van de zogeheten uitputting (art. 12b Aw. juncto art. 4.2 Softwarerichtlijn ) – en is mitsdien ook het voortgezet gebruik toegestaan (verveelvoudigingen t.b.v. beoogd gebruik; art. 12b Aw. juncto art. 5.1 Softwarerichtlijn).  Datzelfde geldt voor exemplaren, verkocht en geleverd in het tijdvak tussen het faillissement en de overdracht van rechten door de curator van BOG, nu het faillissement immers op zichzelf geen invloed heeft op het voortbestaan van door de failliet aangegane overeenkomsten.

6

Een aspect waaraan partijen en de rechtbank zo te zien geen aandacht hebben geschonken is de vraag, of rechten van BOG uit haar licentieovereenkomst met CAG ten tijde van de overdracht van het auteursrecht door BOG’s curator als zogeheten kwalitatieve rechten (art. 6:251 BW) kunnen zijn overgegaan op de opvolgende rechthebbende, en daarmee uiteindelijk op Allgeier. Zo’n overgang is blijkens art. 251 BW aan de orde indien een uit overeenkomst (bijv. een licentiecontract) voortvloeiend recht in zodanig verband staat tot een aan de schuldeiser (bijv. de licentiegever) toebehorend goed (bijv. diens auteursrecht), dat deze bij dat recht slechts belang heeft zolang hij het goed behoudt.  Deze overgang geschiedt van rechtswege, dus ook zonder dat partijen er een woord aan wijden.  De vraag is voor de casus met name interessant omdat in art. 251 lid 2 is bepaald dat, indien voor dat recht een tegenprestatie was bedongen, ook de verplichting tot het verrichten van die tegenprestatie mee overgaat op de verkrijger van het goed (i.c. het auteursrecht). Is dan denkbaar dat BOG’s aanspraak op licentievergoedingen met de overdracht van BOG’s auteursrecht van rechtswege is overgegaan op (uiteindelijk) Allgeier, en dat de daartegenover staande verplichting tot dulden van distributie- en gebruikshandelingen óók bij Allgeier is komen te berusten?  En kan deze Nederlandse wetsbepaling van toepassing zijn ondanks het feit dat (mogelijk) de auteursoverdracht en (de inhoud van) de licentieovereenkomst worden beheerst door Duits recht? Boeiende vragen, die ik in het korte bestek van deze noot niet verder kan uitwerken maar slechts signaleren.

Eindnoten

1. Mr Hendrik Struik is raadsheer in het gerechtshof te Amsterdam.

2. Partijen debatteerden ook over de vraag of overdracht van BOG’s auteursrecht naar Duits recht überhaupt wel mogelijk was, nu onder Duits recht volgens CAG hooguit een overdracht van de exploitatierechten mogelijk is. De rechtbank gaat daar uitvoerig op in (rov. 4.1-4.4.3) maar laat het antwoord uiteindelijk in het midden, (terecht) oordelend dat dit voor de door Allgeier gedane inbreukvorderingen geen verschil maakt. Ik zal in het vervolg de aan Allgeier overgedragen rechten gemakshalve aanduiden als ‘auteursrecht’.

3. HR 3 maart 1905, W 8191 (Blaauboer/Berlips) – waarbij dit t.a.v. een auteursrechtoverdracht mogelijk anders ligt indien de (beoogde) opvolgende auteursrechthebbende op de hoogte was of behoorde te zijn van reeds bestaande licentieovereenkomsten (maar daarvan was in de zaak Allgeier/CAG niets gebleken). Zie over dit laatste verder H. Struik, ‘Nebula in het licht van Oracle vs. UsedSoft - Softwarelicenties in faillissement nader beschouwd’ in: NJB 2013 afl. 43, p. 2994 e.v. en de aldaar (voetnoot 27) genoemde literatuur, waaraan toe te voegen J.M. Eck, ‘Het auteurscontractenrecht in de softwarebranche’ in: AMI 2017/3, met name p. 114 e.v.

4. Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, PbEG 2009, L 111, p. 16-22 (hierna: SWRl.).

5. Zie ook mijn in noot 2 genoemde artikel in NJB 2013, p. 2997 en voetnoot 20, met ook (p. 2999) nadere aandacht voor de effecten van faillissement van de distributeur in verhoudingen rond traditionele softwaredistributie en cloud-, SaaS- en ASP-gebruik.

6. HR 20 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV5555 (Van der Vliet/Van den Berg). 

7. Voor een voorbeeld van hoe art. 6:251 BW m.i. niet moet worden toegepast verwijs ik nog naar Rb. Midden-Nederland (Utrecht) 25 maart 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1096, Computerrecht 2015/128 m.nt. H. Struik.

Titel, auteur en bron

Titel

Noot bij Rechtbank Oost-Brabant 19 maart 2019 C/01/319467 - verhouding auteursrecht als absoluut vermogensrecht tot aanspraken licentienemer in geval van overdracht auteursrecht

Auteur(s)

Hendrik Struik

Bron

AMI - Tijdschrift voor auteurs-, media- en informatierecht, AMI 2019/8, deLex

Permanente link

Huidige versie

https://www.openrecht.nl?jcdi=JCDI:ALT447:1