AG geeft algemene beschouwingen over de reikwijdte van de verplichting tot vertaling van gerechtelijke stukken

Parket bij de Hoge Raad 26 november 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1182

De verdachte is bij arrest van 29 december 2009 door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens “in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het vervalst is”, bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.

Bespreking van het eerste middel

Het eerste middel behelst de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting van 16 december 2009 aan nietigheid lijdt, nu het hof ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting niet heeft geschorst omdat in strijd met art. 588 lid 2 Sv noch de mededelingen die behoren bij de inleidende dagvaarding, noch een vertaling van die mededelingen aan de verdachte zijn toegezonden. Hiertoe wordt in het middel aangevoerd dat een verdachte er in die mededelingen op wordt gewezen dat hij een advocaat kan machtigen om hem te vertegenwoordigen en dat een verdachte om uitstel van de behandeling van zijn zaak kan verzoeken. Nu de verdachte in eerste aanleg geen vertaling van de inleidende dagvaarding heeft ontvangen, kan daaruit voortvloeien dat de verdachte er niet mee bekend was dat hij een advocaat kon machtigen hem te vertegenwoordigen.

De stukken van het geding houden het volgende in:

(i) Het proces-verbaal van verhoor van 5 juni 2008 welk verhoor plaatsvond in de Marokkaanse taal.

(ii) Een akte van uitreiking in persoon op het politiebureau in Eindhoven d.d. 6 juni 2008 van de dagvaarding in eerste aanleg voor de zitting van 5 september 2008 en een bijbehorend (los) mededelingenformulier.

(iii) Een dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg van 5 september 2008, die op 7 augustus 2008 is uitgereikt aan de griffier omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Uit de akte van uitreiking blijkt dat een afschrift van deze dagvaarding op dezelfde dag is verzonden aan a-straat 1 c.b. plaats, het adres dat de verdachte heeft opgegeven bij zijn eerste verhoor. Uit de stukken blijkt niet dat deze dagvaarding en de mededelingen op de achterzijde van de dagvaarding zijn vertaald in het Marokkaans.

(iv) Een dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 7 augustus 2009, met een vertaling in het Marokkaans, inhoudende dat deze dagvaarding op 25 juni 2009 is uitgereikt aan de griffier omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.

(v) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 augustus 2009 waaruit blijkt dat de verdachte, noch zijn raadsman zijn verschenen. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft de raadsman een faxbericht verzonden naar het hof waarin hij kenbaar heeft gemaakt dat hij niet ter terechtzitting zou verschijnen nu hij geen contact heeft kunnen krijgen met zijn cliënt.

(vi) Een akte van uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2009, inhoudende dat de oproeping op 9 november 2009 is uitgereikt aan de griffier omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.

(vii) Een tweede akte van uitreiking voor de terechtzitting van 16 december 2009, inhoudende dat de oproeping op 9 november 2009 is uitgereikt aan de griffier omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Deze akte houdt tevens in dat op 9 november 2009 een aangetekende brief is verzonden naar het adres a-straat 1 te plaats (Marokko). Aan deze akte zit een vertaling van deze oproeping gehecht, alsmede een vertaling van de dagvaarding van verdachte in hoger beroep van 7 augustus 2009 met de daarop vermelde mededelingen en een vertaling van (de voorzijde van) de inleidende dagvaarding van 5 september 2009.

(viii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2009 waaruit blijkt dat de verdachte en zijn raadsman niet zijn verschenen. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 december 2009 volgt dat telefonisch contact is geweest met de raadsman en dat deze heeft medegedeeld dat hij niet was gemachtigd om de verdediging te voeren en dat hij daarom niet aanwezig was. Of er een aanhoudingsverzoek is gedaan, blijkt niet uit het proces-verbaal. Op vordering van de advocaat-generaal heeft het hof vervolgens verstek verleend.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 augustus 2009 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende in:

De voorzitter deelt voorts mede dat het hof heeft geconstateerd dat de dagvaarding in hoger beroep enkel ter griffie is betekend, nu verdachte geen woon- of verblijfplaats hier te lande heeft. Daarbij is echter verzuimd de dagvaarding te verzenden naar het bovenvermelde adres in plaats, Marokko, dat verdachte tijdens het eerste politieverhoor als zijnde zijn woonadres heeft opgegeven. Voorts bevat het dossier een kopie van het paspoort van verdachte, met vermelding van voornoemd adres in Marokko.

Uit dit verzuim vloeit voort dat de dagvaarding in hoger beroep op onjuiste wijze is betekend. Het hof zal in het belang van een voortvarende behandeling de onderhavige zaak aanhouden, teneinde verdachte op te roepen zowel “zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande” als op het bovenvermelde adres in plaats (zulks indien deze gegevens niet als achterhaald kunnen worden beschouwd), voorzien van een vertaling van die oproeping in de Arabische taal (Marokkaans), en bij die oproeping gevoegd de dagvaarding in hoger beroep en de daarbij behorende mededelingen, voorzien van een vertaling in de Arabische taal (Marokkaans), alsmede de inleidende dagvaarding, inhoudende de tenlastelegging en de daarbij behorende mededelingen, eveneens voorzien van een vertaling in de Arabische taal (Marokkaans). Een afschrift van de oproeping dient tevens te worden gezonden naar het postadres van de verdachte.”

Volgens de steller van het middel had het hof het onderzoek ter terechtzitting op 16 december 2009 dienen te schorsen omdat de verzending en vertaling van de bij de inleidende dagvaarding behorende mededelingen achterwege is gebleven. Het belang hiervan, zo wordt in de toelichting uiteengezet, is dat de toezending van de bij de inleidende dagvaarding behorende mededelingen, alsmede een vertaling daarvan, strekken tot bescherming van de belangen van de verdachte. Zo wordt de verdachte in die mededelingen erop gewezen dat hij een advocaat kan machtigen om hem ter terechtzitting te verdedigen en dat hij om uitstel van de behandeling van zijn zaak kan verzoeken. Nu de verdachte in eerste aanleg geen vertaling van de inleidende dagvaarding en de daarbij behorende mededelingen heeft ontvangen, kan daaruit voortvloeien, zo wordt gesteld, dat de verdachte er niet bekend mee was dat hij een advocaat kon machtigen om namens hem ter terechtzitting van het hof het woord tot verdediging te voeren. Dat had voor het hof aanleiding moeten zijn het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de bij de inleidende dagvaarding behorende mededelingen en een vertaling daarvan alsnog aan het adres van de verdachte in Marokko te doen versturen.

Uit het hiervoor weergegeven overzicht van de feiten die volgen uit de gedingstukken moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte in eerste aanleg geen vertaling van de inleidende dagvaarding en daarbij behorende mededelingen heeft ontvangen. Het hof heeft vervolgens op de zitting van 7 augustus 2009 het onderzoek geschorst omdat de dagvaarding in hoger beroep op onjuiste wijze was betekend en daarbij tevens bepaald dat bij de oproeping voor de zitting van 16 december 2009 de dagvaarding in hoger beroep en de daarbij behorende mededelingen, voorzien van een vertaling in de Arabische taal (Marokkaans), alsmede de inleidende dagvaarding, inhoudende de tenlastelegging en de daarbij behorende mededelingen, eveneens voorzien van een vertaling in de Arabische taal (Marokkaans), dienden te worden gevoegd.

Uit de stukken kan worden afgeleid dat daaraan gevolg is gegeven, behalve dat de bij de inleidende dagvaarding behorende mededelingen niet zijn bijgevoegd en evenmin een in het Marokkaans vertaalde versie van deze mededelingen. In zoverre heeft de steller van het middel een punt, met name omdat alleen de mededelingen die behoren bij de inleidende dagvaarding, waarnaar op de voorpagina van de dagvaarding wordt verwezen1, informatie bevatten over de mogelijkheid een advocaat te machtigen de verdediging te voeren of om aanhouding van de behandeling van de zaak te verzoeken. Deze informatie is niet vermeld in de mededelingen op de dagvaarding in hoger beroep, welke wel in het Marokkaans zijn vertaald.

Tot cassatie hoeft dit verzuim in onderhavige zaak echter niet te leiden omdat uit de appelschriftuur van 17 september 2008, die zich bij de stukken van het geding bevindt, naar voren komt wat zich tijdens de zitting van de politierechter in eerste aanleg op 5 september 2008 heeft afgespeeld. De toenmalige raadsman van de verdachte, mr. Ruijters, heeft in die appelschriftuur onder punt 3-7 het volgende naar voren gebracht:

3. Omstreeks 12.50 uur heeft de bepaaldelijk gemachtigde raadsman van appellant zich bij de centrale bodebalie gemeld. Aangezien appellant in het buitenland verbleef en het hem niet is toegestaan in Nederland te verblijven had hij zijn raadsman mr. LS.Th.H. Ruijters gemachtigd om namens hem ter zitting het woord ter verdediging te voeren.

4. Mr. Ruijters heeft aan betrokkene 1 van de centrale bodebalie medegedeeld dat hij kwam voor de politierechterzitting in de zaak verdachte/OM van 13.30 uur, maar dat hij op hetzelfde tijdstip een voorgeleiding bij de rechter-commissaris had en heeft betrokkene 1 gevraagd een en ander aan de bode van de betreffende zaal (zaal E) mede te delen.

5. Omstreeks 13.45 uur heeft de bode van zaal E bij het kabinet rechter-commissaris geïnformeerd waar mr. Ruijters bleef. De betreffende parketpolitieman, betrokkene 2, heeft hierop medegedeeld dat mr. Ruijters net werd binnengelaten bij de rechter-commissaris en dat hij binnen maximaal 30 minuten klaar zou zijn met de voorgeleiding en zich zou melden bij zaal E.

6. Omstreeks 14.10 uur heeft mr. Ruijters zich bij de bode van zaal E gemeld, die hem daarop mededeelde dat de politierechter de zaak buiten zijn aanwezigheid had afgedaan.”

Hieruit volgt – anders dan vermeld wordt in de toelichting op het middel – dat de verdachte er kennelijk wel mee bekend moet zijn geweest dat hij een raadsman kon machtigen om namens hem ter terechtzitting het woord tot verdediging te voeren. Daarmee ontvalt het belang van de verdachte bij de aangevoerde klacht, waardoor het middel niet tot cassatie hoeft te leiden.

Enige algemene beschouwingen over de verplichting tot vertaling van gerechtelijke stukken

Ook al meen ik dat het middel vergeefs is voorgesteld vanwege een gebrek aan belang, geeft dit mij aanleiding enkele opmerkingen te maken over de achterliggende vraag die aan het middel ten grondslag ligt, namelijk of ingevolge art. 588 lid 2 Sv (ook) de mededelingen, die op de achterzijde van de inleidende dagvaarding staan vermeld, bij de uitreiking moeten worden vertaald in de taal die de verdachte machtig is. De regelgeving is hierover niet eenduidig en de jurisprudentie schaars. Het lijkt mij wenselijk dat de Hoge Raad ten behoeve van de rechtspraktijk en ter waarborging van de belangen van de verdachte duidelijkheid in deze kwestie schept. Er doet zich immers in de praktijk met regelmaat de situatie voor dat een in het buitenland verblijvende verdachte niet ter terechtzitting verschijnt en evenmin een raadsman verschijnt die gemachtigd is de verdediging te voeren. Dan zal de rechter ambtshalve moeten controleren of aan de betekeningsvoorschriften is voldaan, inclusief de verplichting tot vertaling van de dagvaarding die uit art. 588 lid 2 Sv voortvloeit. Indien aan deze verplichting niet (volledig) is voldaan dan doet zich de vraag voor of mag worden aangenomen dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht ter terechtzitting.

Ik zal hierna stilstaan bij achtereenvolgens de reikwijdte van art. 588 lid 2 Sv en de verplichting tot vertaling van gerechtelijke stukken die voortvloeit uit art. 5 lid 3 en 4 van de EU-Rechtshulpovereenkomst. Daarnaast zal ik kort aandacht besteden aan de op 1 oktober 2013 in Nederland geïmplementeerde Richtlijn 2010/64/EU van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en de Richtlijn 2012/13/EU van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures, die op 1 januari 2015 is geïmplementeerd. De wijzigingen die ingevolge deze richtlijnen zijn aangebracht in het Wetboek van Strafvordering waren overigens ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep op 16 december 2009 nog niet van toepassing. Desalniettemin zal ik voor de volledigheid deze richtlijnen in mijn bespreking betrekken, met name om te bezien of deze ook van invloed zijn op de betekeningsvoorschriften als het gaat om verdachten waarvan aangenomen mag worden dat zij de Nederlandse taal niet beheersen.

Vertaling dagvaardingen

Ingevolge art. 588 lid 2 Sv dienen dagvaardingen te worden vertaald in een taal die de geadresseerde machtig is en kan met betrekking tot andere gerechtelijke stukken worden volstaan met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Art. 588 lid 2 Sv luidt:

De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan volstaan worden met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken.”

De in art. 588 lid 2 Sv opgenomen verplichting tot vertaling geldt sinds 1 juli 2004 en hiermee is gevolg gegeven aan art. 5 lid 3 en 4 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, gesloten te Brussel op 29 mei 2000, Trb. 2000, 96, de EU-Rechtshulpovereenkomst. De leden 3 en 4 van art. 5 EU-Rechtshulpovereenkomst luiden:

3. Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde de taal waarin het gerechtelijk stuk is gesteld niet beheerst, dient dit - althans de essentie ervan - te worden vertaald in de taal of één der talen van de lidstaat op het grondgebied waarvan de geadresseerde verblijft. Indien de autoriteit waarvan het gerechtelijk stuk uitgaat, weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk - althans de essentie ervan - te worden vertaald in die andere taal.

4. Bij alle gerechtelijke stukken wordt de mededeling gevoegd dat de geadresseerde bij de autoriteit waarvan het stuk uitgaat of bij andere autoriteiten in die lidstaat inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en plichten met betrekking tot het stuk. Lid 3 is van toepassing op die mededeling.”

Het Toelichtend Rapport bij de EU-Rechtshulpovereenkomst houdt met betrekking tot de uitleg van art. 5 onder meer in::

"Opgemerkt zij dat, zoals in artikel 52 van de Schengen-uitvoeringsovereenkomst, de term "gerechtelijke stukken" niet is gedefinieerd. Artikel 5 van de overeenkomst dient zoals artikel 52 van de Schengen-uitvoeringsovereenkomst ruim te worden geïnterpreteerd, zodat er bijvoorbeeld dagvaardingen en rechterlijke beslissingen onder vallen. (…)

Overeenkomstig lid 4 dient een stuk vergezeld te gaan van een mededeling hoe de geadresseerde bij de autoriteiten waarvan het stuk uitgaat of bij andere instanties in die lidstaat inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en plichten. Het voornaamste doel van deze bepaling is, de bescherming van de geadresseerde en, als er taalproblemen rijzen, moeten zoals in lid 3 vertalingen van de mededeling ter beschikking worden gesteld. Er dient voor ogen te worden gehouden dat geen enkele bepaling een persoon kan verplichten in een andere lidstaat te verschijnen.

Hoewel geen specifieke eisen zijn neergelegd voor de mededeling uit hoofde van lid 4 is het, waar nodig, belangrijk dat daarin de consequenties volgens het recht van de verzendende lidstaat worden aangegeven zich blootstelt indien hij geen gevolg geeft aan hetgeen blijkens het betreffende gerechtelijk stuk van hem wordt verwacht.7 Indien de geadresseerde gedagvaard is als verdachte, dient de mededeling te vermelden hoe de betrokken persoon door een raadsman kan worden bijgestaan. Voorts moet een persoon die als getuige of deskundige wordt gedagvaard, waar nodig, in kennis worden gesteld van de mogelijkheid of hij een voorschot op de reis- en verblijfskosten kan ontvangen alsmede van de terugbetalingstarieven.”

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de EU-Rechtshulpovereenkomst dat heeft geleid tot wijziging van art. 588, lid 2 Sv per 1 juli 2004, vermeldt over de vertaling van stukken het volgende:

Uit het gewijzigde tweede lid blijkt in de eerste plaats dat bij de uitreiking van gerechtelijke mededelingen aan personen in het buitenland ook rekening dient te worden gehouden met het bepaalde in het toepasselijk verdrag. Uit het EU-rechtshulpverdrag blijkt bij voorbeeld dat uitreiking door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteiten alleen mogelijk is in de gevallen waarin een betekening vereist is, maar ook dat bij gerechtelijke mededelingen bepaalde informatie dient te worden verstrekt. (…)

In de tweede plaats is besloten om bij deze gelegenheid ook de verplichting tot vertaling van gerechtelijke stukken die bestemd zijn voor een geadresseerde in het buitenland in zijn algemeenheid in de wet vast te leggen. Wat betreft de dagvaarding is, wegens het bijzondere belang van deze mededeling, voorgeschreven dat deze integraal worden vertaald, ten aanzien van de overige mededelingen kan worden volstaan met vertaling van de essentiële onderdelen. Mede naar aanleiding van een opmerking van de NVvR ter zake wordt hier nog het volgende opgemerkt. Doel van de vertaling is uiteraard dat betrokkene van de inhoud van het stuk gemakkelijk kennis kan nemen. In het geval nu een gerechtelijk stuk bestemd is voor een Nederlander die in het buitenland woont en van wie bekend is dat hij het Nederlands beheerst, ligt het derhalve voor de hand dat het stuk niet in de taal van het land van verblijf behoeft te worden vertaald.”

Uit het voorgaande maak ik op, als moet worden afgegaan op de wetsgeschiedenis, dat op grond van art. 588 lid 2 Sv een dagvaarding - gelet op het bijzondere belang van de mededeling - integraal dient te worden vertaald. Ten aanzien van andere gerechtelijke stukken kan worden volstaan met de vertaling van de essentiële onderdelen. Art. 588 lid 2 Sv verplicht daardoor tot méér dan wat op grond van art. 5 EU-Rechtshulpovereenkomst is vereist. Ingevolge die laatste bepaling kan ten aanzien van gerechtelijke stukken, waaronder dagvaardingen, immers worden volstaan met een vertaling van de essentiële onderdelen. Van belang is ook dat in de toelichting op art. 5 van de EU-Rechtshulpovereenkomst staat, dat de verdachte (in een voor hem begrijpelijke taal) dient te worden medegedeeld hoe hij door een raadsman kan worden bijgestaan. Ik veronderstel dat hierop ook in de hiervoor onder 2.9.6. geciteerde memorie van toelichting wordt gedoeld, waar wordt vermeld dat uit het EU-rechtshulpverdrag ook blijkt dat bij gerechtelijke mededelingen bepaalde informatie dient te worden verstrekt. In de wettelijke bepalingen met betrekking tot uitreiking van gerechtelijke mededelingen is dit echter verder niet uitgewerkt. In de wet is niet met zoveel woorden het in art. 5 van de EU-overeenkomst wederzijdse rechtshulp opgenomen voorschrift opgenomen, dat het gerechtelijke stuk vergezeld dient te gaan van een mededeling hoe de geadresseerde bij de autoriteiten waarvan het stuk uitgaat of bij een andere instantie in de desbetreffende lidstaat, inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en plichten. In de praktijk wordt hieraan wel voldaan, bijvoorbeeld door het opnemen van de mededelingen aan de achterzijde van de dagvaarding.

Wat precies onder een “integrale” vertaling van de dagvaarding moet worden verstaan, meer in het bijzonder of voorgeschreven is dat de mededelingen zoals vermeld op de achterzijde van een inleidende dagvaarding ook dienen te worden vertaald, heb ik in de wetsgeschiedenis niet kunnen vinden.

De jurisprudentie hierover is schaars. In een arrest van 14 februari 2012 lijkt de Hoge Raad zelfs in het midden te laten of de dagvaarding integraal moet worden vertaald of dat de essentie daarvan volstaat. Het ging in die zaak om een klacht over het achterwege blijven van een vertaling van de dagvaarding in hoger beroep, terwijl de verdachte (een rechtspersoon) in het Verenigd Koninkrijk was gevestigd en niet aannemelijk was dat de vertegenwoordiger van de verdachte de Nederlandse taal machtig was. De Hoge Raad overwoog het volgende:

2.5.3. Tot de hiervoor bedoelde verdragsverplichtingen behoort de verplichting (de essentie van) het toegezonden gerechtelijk stuk te vertalen in de taal of één der talen van de lidstaat op het grondgebied waarvan de geadresseerde verblijft als bedoeld in het derde lid van art. 5 EU-Rechtshulpovereenkomst. In een geval als het onderhavige betekent dit: in de taal of één der talen waar de verdachte vennootschap is gevestigd.

2.5.4. Onder de stukken waarvan de Hoge Raad kennis neemt en waarover het Hof beschikte bevindt zich niet een stuk waaruit kan blijken dat aan de verdachte een vertaling in de Engelse taal van (de essentie van) het afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is toegezonden. Het moet dus ervoor worden gehouden dat zulks - in strijd met art. 588, tweede lid, Sv in verbinding met art. 5, derde en vierde lid, EU-Rechtshulpovereenkomst - achterwege is gebleven. Het Hof, dat rekening behoorde te houden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte gebruik wilde maken van haar recht ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig te zijn, had in beginsel het onderzoek ter terechtzitting dienen te schorsen teneinde alsnog de bedoelde vertaling aan de verdachte te doen toezenden, tenzij het aannemelijk had bevonden dat de verdachte niet de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat de inhoud van de appeldagvaarding niet te harer kennis komt. Van zodanig onderzoek heeft het Hof ten onrechte niet doen blijken. Bij dit onderzoek moet de rechter alle omstandigheden van het geval betrekken, zoals de bekendheid van de buitenlandse verdachte met de instantie waarbij hij inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en verplichtingen met betrekking tot het hoger beroep, eerdere correspondentie of zijn bijstand door een (Nederlandse) advocaat.”

Met dit oordeel, waaruit lijkt te volgen dat de Hoge Raad ook genoegen zou nemen met een vertaling van de essentie van de dagvaarding, week de Hoge Raad overigens wel af van de conclusie van advocaat-generaal Jӧrg die meende dat met de vertaling van de inleidende dagvaarding in eerste aanleg kon worden volstaan. In zijn conclusie werpt Jörg wel enig licht op wat naar zijn mening moet worden verstaan onder de vertaling van de dagvaarding zoals bedoeld in art. 588 lid 2 Sv. Hij schrijft daarover het volgende:

“6. Gelet op de aan de inleidende dagvaarding gehechte akte van uitreiking, met daarop de aantekening van de parketmedewerker A dat die dagvaarding op 11 december 2008 als gewone brief (per aangetekende post) aan het door de manager van verzoekster opgegeven adres (a-straat 1, Wilmslow Cheshire) is verzonden, is het hof er (impliciet) terecht van uitgegaan dat de dagvaarding naar verdachtes adres in Groot-Brittannië is verzonden. Voorts is voldaan aan de eis dat de dagvaarding is vertaald. Immers bij de stukken bevindt zich een Engelse vertaling gedateerd 26 november 2008 met daarin - kort gezegd - de datum waarop en waar de terechtzitting zal plaatsvinden alsmede een omschrijving van de feiten waarvan verzoekster wordt verdacht. Voorts is de procedurele gang van zaken in Engelse vertaling uiteengezet. Aldus is voldaan aan hetgeen art. 588, tweede lid, Sv vereist.”

Hieruit leid ik af dat de vertaling van “de procedurele gang van zaken” kennelijk bij de stukken zat en dat Jörg de vertaling hiervan als een van de vereisten van art. 588 lid 2 Sv beschouwt. Het is aannemelijk dat Jörg hierbij doelt op de bijsluiter van de dagvaarding of de op de achterzijde van de dagvaarding vermelde informatie, maar dat wordt in de conclusie niet met zoveel woorden vermeld. Wel heb ik één relevante uitspraak gevonden van de Hoge Raad die dateert van 2 februari 1999, waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat als een verdachte de mededeling op de inleidende dagvaarding, dat hij recht heeft op een toegevoegde raadsman niet heeft begrepen, omdat deze mededeling niet is vertaald of vertolkt, en de verdachte daardoor in eerste aanleg geen rechtsbijstand had, de zaak door de appelrechter dient te worden teruggewezen naar de eerste rechter. In de onderliggende zaak had de verdachte, die de Joegoslavische nationaliteit had en met behulp van een tolk in de Joegoslavische taal ter zitting van de politierechter was gehoord, niets willen zeggen zonder bijstand van een advocaat. De politierechter was daar verder niet op ingegaan en het hof had geoordeeld dat die gang van zaken geen schending opleverde van het recht van de verdachte zich te laten bijstaan door een advocaat:

“... daar van dit recht, alsook van het recht om toevoeging van een advocaat te verzoeken, op de aan hem (in persoon) betekende dagvaarding reeds melding is gemaakt en verdachte van deze rechten kennelijk geen gebruik heeft willen maken.”

De Hoge Raad overwoog:

3.2 Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van de aan de verdachte betekende dagvaarding om op 24 januari 1992 ter terechtzitting van de Politierechter te verschijnen. Op die dagvaarding en op de daarbij behorende akte van uitreiking is vermeld dat de verdachte klaarblijkelijk uit anderen hoofde gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting 'De Marwei'. Voorts is op de achterzijde van die dagvaarding onder meer vermeld:

'De verdachte heeft de bevoegdheid, indien toevoeging van een raadsman nog niet heeft plaats gehad, zodanige toevoeging te verzoeken:

a. aan de voorzitter van de rechtbank, indien de verdachte – anders dan krachtens een bevel tot inverzekeringstelling – rechtens van zijn vrijheid is beroofd;

b.in alle andere gevallen aan de raad van rechtsbijstand (buro voor rechtshulp).' (…)

3.5 Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de verdachte de hiervoor onder 3.2 weergegeven mededeling op de inleidende dagvaarding, waarnaar het Hof in zijn hiervoor onder 3.4 bedoelde overweging heeft verwezen, heeft begrepen.

Nu evenwel uit de stukken niet blijkt dat die mededeling voor de verdachte in een taal die deze begrijpt, is vertaald of vertolkt en mede in aanmerking genomen hetgeen de verdachte dienaangaande ter terechtzitting van de Politierechter heeft verklaard, is dat oordeel niet-toereikend gemotiveerd.

Het vorenstaande brengt mee dat de dienaangaande in het middel vervatte klacht slaagt en de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.

3.6 Indien de rechter na verwijzing tot het oordeel zou komen dat de verdachte de op de inleidende dagvaarding gestelde mededeling omtrent zijn bevoegdheid om toevoeging van een raadsman te verzoeken wegens onbekendheid met de Nederlandse taal niet heeft begrepen en dientengevolge in eerste aanleg van rechtsbijstand verstoken is geweest, zal de zaak dienen te worden verwezen naar de Politierechter, omdat een dergelijk aan het onderzoek in eerste aanleg klevend gebrek moet worden gelijkgesteld met het verzuim een raadsman op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte te brengen van de dag der terechtzitting zodat in zoverre een uitzondering moet worden aangenomen op het bepaalde in art. 423, eerste lid, Sv (vgl. HR 7 juli 1996, NJ 1996, 557). De Hoge Raad vindt aanleiding de zaak uit doelmatigheidsoverwegingen reeds thans naar de Politierechter te verwijzen.”

Uit deze uitspraak zou kunnen worden afgeleid dat ook de mededelingen, die op de achterzijde van de dagvaarding zijn vermeld, dienen te worden vertaald in een taal die de verdachte kent. Ik vraag mij wel af, hoe deze zaak zou zijn afgelopen als de verdachte niet op de zitting van de politierechter was verschenen. Die situaties doen zich vaker voor en kunnen worden verklaard als de dagvaarding niet integraal is vertaald en dus door de verdachte niet kon worden begrepen. Daaruit blijkt mijns inziens het belang dat de rechter bij de toetsing van de vraag of de betekeningsvoorschriften zijn nageleefd ook betrekt of de bij de dagvaarding behorende mededelingen zijn vertaald, omdat bij het ontbreken van een vertaling het vermoeden rijst dat de verdachte niet goed geïnformeerd afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht of het recht zich door een advocaat te laten verdedigen.

Tot slot is nog van belang voor de volledigheid enige aandacht te besteden aan de Richtlijn 2010/64/EU van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures die op 1 oktober 2013 in Nederland is geïmplementeerd en de Richtlijn 2012/13/EU van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures, die op 1 januari 2015 is geïmplementeerd. Beide richtlijnen hebben raakvlakken met de materie die in art. 588 lid 2 en art. 5 lid 3 en 4 van de EU-rechtshulpovereenkomst wordt geregeld, voor zover het gaat om vertaling van de dagvaarding en de hierbij betrekking hebbende mededelingen waarin informatie wordt verstrekt over de procedurele gang van zaken.

Bij de implementatie van de Richtlijn betreffende het recht op vertolking en vertaling is aan art. 260 Sv een vijfde lid toegevoegd, dat ingevolge art. 412 lid 3 Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard in hoger beroep en dat als volgt luidt:

“5. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding verstrekt dan wel wordt hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling gedaan van de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen alsmede een korte omschrijving van het feit en de mededelingen, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, en het vierde lid.”

De mededelingen in het derde lid, tweede volzin en het vierde lid van art. 412 Sv hebben respectievelijk betrekking op de aanzegging van de oproeping van getuigen door het OM, de oproeping van spreekgerechtigden en benadeelde partijen, de wijze waarop de verdachte getuigen en deskundigen kan oproepen (art. 263 Sv), de mogelijkheid om een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in te dienen (art. 262 Sv), de mogelijkheid om bijstand te vragen door een tolk (art. 263 lid 1 tweede volzin) en de mogelijkheid dat de rechter zal bevelen dat de verdachte in persoon verschijnt (art. 278 lid 2 Sv). Deze informatie moet allemaal schriftelijk worden vertaald.

De Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie in strafprocedures bevat minimumregels ten aanzien van het recht op informatie in strafzaken waarbij het gaat om drie verschillende vormen van informatie: 1. informatie over strafvorderlijke rechten; 2. informatie over het feit waarvan de verdachte wordt verdacht en de tenlastelegging en 3. informatie die in het strafdossier is vervat. Ik zal hierbij alleen ingaan op de onderdelen die van belang zijn voor de vraag in hoeverre de verdachte geïnformeerd dient te worden over de aspecten die verband houden met de hiervoor onder 1 en 2 vermelde informatie.

In de richtlijn is een zogenaamde “Letter of Rights” geïntroduceerd, een schriftelijke mededeling van rechten, die ingevolge de artikelen 3 en 4 van de richtlijn betrekking heeft op het recht om zich door een raadsman te laten bijstaan, het recht om in bepaalde gevallen aanspraak te kunnen maken op gesubsidieerde rechtsbijstand, het recht in kennis gesteld te worden van de beschuldiging, het recht op vertolking en vertaling, het zwijgrecht, het recht op toegang tot de processtukken, het recht om de consulaire autoriteiten en een derde op de hoogte te stellen van de vrijheidsontneming, de mogelijkheid om dringende medische hulp te krijgen; de periode gedurende welke de verdachte in hechtenis mag worden genomen en de wijze waarop beëindiging van de vrijheidsbeneming kan worden verzocht. Met het oog op deze mededeling van rechten is in 2015 art. 27c Sv ingevoerd. In art. 27c lid 4 Sv is bepaald dat aan een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal wordt gedaan.

Opmerkelijk is dat noch bij de implementatie van de richtlijn betreffende het recht op vertolking en vertaling, noch bij de implementatie van de richtlijn betreffende het recht op informatie in strafprocedures aandacht is besteed aan het verband tussen de richtlijnen en de regels over de uitreiking van gerechtelijke stukken en de vertaling hiervan die voortvloeien uit art. 588 lid 2 Sv. Althans ik heb hierover in de wetsgeschiedenis alleen het volgende kunnen vinden. In het oorspronkelijke wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn betreffende het recht op informatie in strafprocedures was onder Artikel I onderdeel B (aanvulling artikel 44 Sv) nog in een aanvulling voorzien van art. 44 Sv waarin ten tijde van de indiening van het wetsvoorstel was bepaald dat de verdachte omtrent de bevoegdheid om toevoeging van een raadsman te verzoeken onder andere diende te worden geïnformeerd bij gelegenheid van de betekening van de dagvaarding ter terechtzitting en dat deze informatie op de achterkant van de dagvaarding wordt weergegeven. Uiteindelijk is art. 44 Sv bij de wijziging van Titel III van Boek 1, Sv, de zogenaamde invoering van de “Salduz”- wetgeving, in zijn toenmalige vorm komen te vervallen.

Als we het voorgaande overzien, dan blinkt - voorzichtig uitgedrukt - de wijze en het moment waarop de verdachte dient te worden geïnformeerd over de procedure en zijn rechten en om welke rechten het dan gaat niet uit in helderheid. Ook na de implementatie van de hiervoor besproken richtlijnen is niet duidelijk of bijvoorbeeld de mededeling van de rechten aan de verdachte, de “Letter of Rights”, (ook) bij de betekening van de dagvaarding of de oproeping om op een zitting te verschijnen in vertaalde vorm moet worden uitgereikt.

Wat ook niet bijdraagt aan duidelijkheid is dat de standaard informatie die bijvoorbeeld is verstrekt in onderhavige zaak inhoudelijke verschillen vertoont al naar gelang het gaat om een dagvaarding in eerste aanleg en een dagvaarding in hoger beroep. Op de achterzijde van de inleidende dagvaarding wordt informatie verstrekt over kort gezegd de volgende onderwerpen:

1. in welke gevallen de verdachte verplicht is op de zitting te verschijnen, hoe hij zich kan laten verdedigen door een advocaat en dat een mondelinge machtiging daartoe voldoende is;

2. het recht op bijstand van een advocaat;

3. en 4. de wijze waarop strafvervolging kan worden voorkomen;

5. de mogelijkheid om een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in te dienen;

6. het verzoeken van uitstel van de behandeling van de zaak op de zitting;

7. en 8. het oproepen van getuigen en deskundigen;

9. op welke wijze de verdachte wordt geïnformeerd over de uitspraak;

10. de beroepsmogelijkheden en informatie hoe beroep kan worden ingesteld en de opname van persoonsgegevens in de Verwijsindex personen.

Op de dagvaarding in hoger beroep staan op de voorzijde de navolgende procedurele mededelingen:

  • de termijn die in acht moet worden genomen als de verdachte getuigen en deskundigen wil oproepen en waar het verzoek daartoe kan worden gedaan;

  • de bevoegdheid om toevoeging van een raadsman te verzoeken, aan wie dit verzoek moet worden gericht en de mededeling dat toevoeging van een raadsman in eerste aanleg niet geldt voor het hoger beroep;

  • dat het gerechtshof kan bevelen, indien de verdachte niet op de terechtzitting vertegenwoordigd is, op een door het hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting aanwezig te zijn en dat een bevel medebrenging kan worden gegeven;

  • dat tegen de uitspraak beroep in cassatie kan worden ingesteld gedurende 14 dagen na de uitspraak en hoe dit cassatieberoep dient te worden ingesteld. Vermeld wordt dat de griffie nadere inlichtingen kan verstrekken.

Al met al is hetgeen het hof bij de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting van 7 augustus 2009 heeft bepaald met betrekking tot de vertaling van de aan de verdachte toe te zenden stukken mijns inziens juist en volledig geweest, zowel wat betreft de naleving van de informatieplicht aan de verdachte als de verplichting deze informatie te vertalen. De inhoud van de tenlastelegging staat immers alleen op de dagvaarding in eerste aanleg. De verdere aan de verdachte te geven informatie over de procedure is alleen volledig, als de informatie gegeven bij de inleidende dagvaarding en de dagvaarding in hoger beroep wordt gecombineerd.

Het zou mijns inziens goed zijn als het openbaar ministerie zich nog eens bezint over de wijze waarop de informatie die aan de verdachte behoort te worden verstrekt bij de betekening van een dagvaarding op een overzichtelijke manier kan worden kennisgegeven.

Ik kom tot een afronding. Naar mijn mening vereist art. 588 lid 2 Sv een integrale vertaling van de dagvaarding. Hoewel de memorie van toelichting over mededeling in het enkelvoud spreekt (‘gelet op het bijzondere belang van de mededeling’) is het mijns inziens duidelijk, dat daar meerdere mededelingen mee worden bedoeld. Ten aanzien van andere gerechtelijke stukken geldt immers dat met minder, namelijk vertaling van de essentiële onderdelen kan worden volstaan. Naar mijn mening houdt een integrale vertaling van de dagvaarding niet alleen een vertaling in van de tenlastelegging, de vermelding van de tijd, de plaats en het gerecht waarvoor de verdachte dient te verschijnen, maar ook een vertaling van de rechten waarop de verdachte dient te worden gewezen en de procedurele gang van zaken waarover hij dient te worden geïnformeerd. Zoals vermeld in de toelichting op art. 5 van de EU-Rechtshulpovereenkomst behoort daartoe in ieder geval een vertaling van de mededeling van het recht om zich te doen bijstaan door een raadsman. Dus ik stel mij op het standpunt dat een integrale vertaling zowel de “voorkant” van de dagvaarding dient te omvatten als hetgeen vermeld staat op de achterkant van de dagvaarding zoals hiervoor onder 2.9.15. samengevat.

Dat betekent dat het hof in beginsel het onderzoek ter terechtzitting op 16 december 2009 had behoren te schorsen om het verzuim te herstellen, dat bij toezending van de oproeping voor de zitting van 16 december 2009, de ter zake geldende verdragsverplichtingen, zoals nader bepaald door het hof op de zitting van 7 augustus 2009, niet zijn nageleefd. Zoals ik in het begin van de bespreking van het middel al heb aangegeven, heeft de naar mijn mening verdachte echter geen belang bij het middel zodat het niet tot cassatie hoeft te leiden.

Desalniettemin verzoek ik de Hoge Raad ten behoeve van de rechtspraktijk in feitelijke aanleg duidelijkheid te scheppen over de vraag wat onder de (integrale) vertaling van de dagvaarding zoals bedoeld in art. 588 lid 2 Sv dient te worden verstaan in gevallen als de onderhavige.

Het middel is vergeefs voorgesteld.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^