Proceskostenvergoeding bij kennelijk onredelijk handelen bestuursorgaan

 20 februari 2020 | Blog

Het bestuursrecht is de redelijkheid zelve. Iedereen moet zich kunnen verweren tegen de besluitvorming van de overheid, die eenzijdig de rechtspositie van haar burgers bepaalt. Overheidsbesluiten blijken achteraf soms onbedoeld onterecht. Wanneer iemand deze besluiten succesvol aanvecht, worden de redelijkerwijs gemaakte kosten onder omstandigheden door het bestuursorgaan vergoed.

Uit de praktijk blijkt echter dat iemand nog niet zo 1, 2, 3 voor een proceskostenvergoeding in aanmerking komt. Wanneer volgt een veroordeling van het bestuursorgaan in de proceskosten? In dit blog lichten wij dit toe en gaan wij in op de gevolgen van de voorgenomen wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bij kennelijk onredelijk handelen van het bestuursorgaan. Spoiler alert: hoewel de bedragen uit het Bpb per 1 januari 2020 geïndexeerd zijn, is de wijziging met betrekking tot de hogere proceskostenveroordeling nog niet van kracht.

Hoe kan om een proceskostenvergoeding worden gevraagd?

De kosten die iemand redelijkerwijs heeft moeten maken voor het instellen van bezwaar en beroep, komen uitsluitend voor vergoeding in aanmerking wanneer de betrokkene:

  1. Vóórdat het bestuursorgaan op het bezwaar of de bestuursrechter over het beroep heeft beslist;
  2. Om een proceskostenveroordeling heeft verzocht en;
  3. Het bestreden besluit door het bestuursorgaan of de bestuursrechter wordt herroepen, wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Welke kosten komen voor vergoeding in aanmerking?

Iemand komt dus niet zomaar voor de vergoeding van de gemaakte kosten in aanmerking. Niet alleen de manier en het moment waarop om een proceskostenveroordeling moet worden verzocht is gelimiteerd. Een andere drempel vormt dat de wetgever de varia aan kosten die worden vergoed beperkt heeft. Welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, volgt uit het Bpb. Hierin is bepaald dat slechts de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking komen:

  • Kosten van een door een derde beroepsmatig verleende bijstand (bijvoorbeeld door een advocaat of rechtsbijstandsverlener, dus geen kosten die door de belanghebbende zelf gemaakt zijn!)
  • Kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag uitbrengt;
  • Reis- en verblijfskosten;
  • Verletkosten (dit betreffen kosten waarmee de partij die een getuige heeft opgeroepen de getuige schadeloosstelt voor zijn verhindering);
  • Kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale teleteksten, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken;
  • Kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift hiertoe verplicht.

In het Bpb is tevens een limiet gesteld aan de hoogte van de genoemde kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

En de overige kosten?

Procederende belanghebbenden, advocaten en rechtsbijstandsverleners proberen in zowel bestuursrechtelijke als civiele procedures nog weleens om een kostenvergoeding te verkrijgen buiten de in de Bpb genoemde kosten. Is dat mogelijk? De wetgeving en jurisprudentie sluiten dit uit. Het stelsel waarin de Awb in combinatie met de Bpb voorziet is limitatief, in de zin dat alleen de kosten die in het Bpb worden opgesomd voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast is het stelsel forfaitair: er geldt een vast bedrag, ondanks de hoogte van de werkelijk gemaakte kosten (zie in dit kader bijvoorbeeld deze uitspraak).

Voor wat betreft de hoogte van de kosten (dus niet het soort kosten) kan onder bijzondere omstandigheden van de forfaitaire vergoedingen worden afgeweken. Bijvoorbeeld: wanneer een belanghebbende door gebrekkige informatieverstrekking vanuit de overheid op uitzonderlijk hoge kosten wordt gejaagd voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal (zie bijvoorbeeld zeer recent deze uitspraak). In dat bijzondere geval kan er aanleiding worden gezien voor een hogere kostenveroordeling van het bestuursorgaan.

Is dat redelijk?

De wetgever is tot de conclusie gekomen dat de strikte toepassing van het stelsel niet onder alle omstandigheden gerechtvaardigd is. In dit licht is er een wijziging van het Bpb in de procedure gebracht, die beoogt te regelen dat het bestuursorgaan tot betaling van een hogere proceskostenveroordeling kan worden gedwongen wanneer het ‘kennelijk onredelijk handelt’. Daarvan is sprake als een bestuursorgaan misbruik maakt van zijn bevoegdheid off wanneer een gemeente nodeloos lang wacht met zijn besluit en de belanghebbende in onzekerheid laat. Wij achten deze wijziging niet geheel onredelijk in het licht van het gegeven dat een natuurlijke persoon ook al in de kosten kan worden veroordeeld in gevallen van kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht. Gelijke monniken, gelijke kappen dus. Tegelijkertijd denken wij dat de wijziging feitelijk weinig verandert. Op dit moment is het ook al mogelijk om een bestuursorgaan in het geval van bijzondere omstandigheden in hogere proceskosten te veroordelen. De toevoeging van het kennelijk onredelijk handelen van de overheid legt slechts één van de genoemde bijzondere omstandigheden vast (die eigenlijk alle omstandigheden dekt waarin het bestuursorgaan in het verleden een hogere proceskosten is veroordeeld).

Hoewel de bedragen uit het Bpb per 1 januari 2020 nog zijn geïndexeerd, is de wijziging met betrekking tot de hogere proceskostenveroordeling bij kennelijk onredelijk handelen van het bestuursorgaan nog niet in werking getreden. Wij houden u van de invoering op de hoogte!

Het bestuursrecht is de redelijkheid zelve. Iedereen moet zich kunnen verweren tegen de besluitvorming van de overheid, die eenzijdig de rechtspositie van haar burgers bepaalt. Overheidsbesluiten blijken achteraf soms onbedoeld onterecht. Wanneer iemand deze besluiten succesvol aanvecht, worden de redelijkerwijs gemaakte kosten onder omstandigheden door het bestuursorgaan vergoed.

Uit de praktijk blijkt echter dat iemand nog niet zo 1, 2, 3 voor een proceskostenvergoeding in aanmerking komt. Wanneer volgt een veroordeling van het bestuursorgaan in de proceskosten? In dit blog lichten wij dit toe en gaan wij in op de gevolgen van de voorgenomen wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bij kennelijk onredelijk handelen van het bestuursorgaan. Spoiler alert: hoewel de bedragen uit het Bpb per 1 januari 2020 geïndexeerd zijn, is de wijziging met betrekking tot de hogere proceskostenveroordeling nog niet van kracht.

Hoe kan om een proceskostenvergoeding worden gevraagd?

De kosten die iemand redelijkerwijs heeft moeten maken voor het instellen van bezwaar en beroep, komen uitsluitend voor vergoeding in aanmerking wanneer de betrokkene:

  1. Vóórdat het bestuursorgaan op het bezwaar of de bestuursrechter over het beroep heeft beslist;
  2. Om een proceskostenveroordeling heeft verzocht en;
  3. Het bestreden besluit door het bestuursorgaan of de bestuursrechter wordt herroepen, wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Welke kosten komen voor vergoeding in aanmerking?

Iemand komt dus niet zomaar voor de vergoeding van de gemaakte kosten in aanmerking. Niet alleen de manier en het moment waarop om een proceskostenveroordeling moet worden verzocht is gelimiteerd. Een andere drempel vormt dat de wetgever de varia aan kosten die worden vergoed beperkt heeft. Welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, volgt uit het Bpb. Hierin is bepaald dat slechts de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking komen:

  • Kosten van een door een derde beroepsmatig verleende bijstand (bijvoorbeeld door een advocaat of rechtsbijstandsverlener, dus geen kosten die door de belanghebbende zelf gemaakt zijn!)
  • Kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag uitbrengt;
  • Reis- en verblijfskosten;
  • Verletkosten (dit betreffen kosten waarmee de partij die een getuige heeft opgeroepen de getuige schadeloosstelt voor zijn verhindering);
  • Kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale teleteksten, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken;
  • Kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift hiertoe verplicht.

In het Bpb is tevens een limiet gesteld aan de hoogte van de genoemde kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

En de overige kosten?

Procederende belanghebbenden, advocaten en rechtsbijstandsverleners proberen in zowel bestuursrechtelijke als civiele procedures nog weleens om een kostenvergoeding te verkrijgen buiten de in de Bpb genoemde kosten. Is dat mogelijk? De wetgeving en jurisprudentie sluiten dit uit. Het stelsel waarin de Awb in combinatie met de Bpb voorziet is limitatief, in de zin dat alleen de kosten die in het Bpb worden opgesomd voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast is het stelsel forfaitair: er geldt een vast bedrag, ondanks de hoogte van de werkelijk gemaakte kosten (zie in dit kader bijvoorbeeld deze uitspraak).

Voor wat betreft de hoogte van de kosten (dus niet het soort kosten) kan onder bijzondere omstandigheden van de forfaitaire vergoedingen worden afgeweken. Bijvoorbeeld: wanneer een belanghebbende door gebrekkige informatieverstrekking vanuit de overheid op uitzonderlijk hoge kosten wordt gejaagd voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal (zie bijvoorbeeld zeer recent deze uitspraak). In dat bijzondere geval kan er aanleiding worden gezien voor een hogere kostenveroordeling van het bestuursorgaan.

Is dat redelijk?

De wetgever is tot de conclusie gekomen dat de strikte toepassing van het stelsel niet onder alle omstandigheden gerechtvaardigd is. In dit licht is er een wijziging van het Bpb in de procedure gebracht, die beoogt te regelen dat het bestuursorgaan tot betaling van een hogere proceskostenveroordeling kan worden gedwongen wanneer het ‘kennelijk onredelijk handelt’. Daarvan is sprake als een bestuursorgaan misbruik maakt van zijn bevoegdheid off wanneer een gemeente nodeloos lang wacht met zijn besluit en de belanghebbende in onzekerheid laat. Wij achten deze wijziging niet geheel onredelijk in het licht van het gegeven dat een natuurlijke persoon ook al in de kosten kan worden veroordeeld in gevallen van kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht. Gelijke monniken, gelijke kappen dus. Tegelijkertijd denken wij dat de wijziging feitelijk weinig verandert. Op dit moment is het ook al mogelijk om een bestuursorgaan in het geval van bijzondere omstandigheden in hogere proceskosten te veroordelen. De toevoeging van het kennelijk onredelijk handelen van de overheid legt slechts één van de genoemde bijzondere omstandigheden vast (die eigenlijk alle omstandigheden dekt waarin het bestuursorgaan in het verleden een hogere proceskosten is veroordeeld).

Hoewel de bedragen uit het Bpb per 1 januari 2020 nog zijn geïndexeerd, is de wijziging met betrekking tot de hogere proceskostenveroordeling bij kennelijk onredelijk handelen van het bestuursorgaan nog niet in werking getreden. Wij houden u van de invoering op de hoogte!