1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Hoge Raad: kentekenparkeren niet in strijd met artikel 8 EVRM

Hoge Raad: kentekenparkeren niet in strijd met artikel 8 EVRM

De Hoge Raad heeft recent geoordeeld dat er geen privacybezwaren zijn tegen kentekenparkeren. Artikel 8 EVRM moet ruim worden uitgelegd en hieronder valt ook de systematische verwerking van persoonsgegevens. Een inmenging op het privéleven kan ook gerechtvaardigd worden door gedelegeerde regelgeving. De Hoge Raad laat zich alleen niet uit over de vraag of de inmenging in dit geval proportioneel was.
Leestijd 
Auteur artikel Mark Jansen
Gepubliceerd 14 april 2020
Laatst gewijzigd 14 april 2020

Er zullen weinig parkeerboetes zijn die helemaal tot de Hoge Raad worden uitgevochten. De onderhavige kwestie betreft dan ook een principekwestie over parkeercontroles en het recht op privacy.

De casus: een parkeerboete na controle door een scanauto

De casus is erg eenvoudig. Een man heeft in 2015 zijn auto geparkeerd in Amsterdam op een locatie waar parkeerbelasting verschuldigd is, maar hij heeft deze belasting niet betaald. 

NB. De term "parkeerbelasting" klinkt wellicht wat zwaar, maar dat is de formele term voor het geld dat bij betaald parkeren moet worden betaald (behalve bij particuliere parkeergarages). 

Middels een scanauto is vervolgens geconstateerd dat de auto is geparkeerd en dat daarvoor niet is betaald. Daarop volgt een naheffingsaanslag, of iets minder juridisch uitgedrukt: een parkeerboete. 

Bezwaren van de man: schending privacy

De man is het met de boete niet eens. Hij stelt dat hij er recht op heeft parkeergeld contant (dus anoniem) te betalen en stelt dat controles middels scanauto's in strijd zijn met het grondrecht op privacy. Hij beroept zich op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)

Oordeel Gerechtshof

Het Gerechtshof had geoordeeld dat er geen recht bestaat op contante betaling. Hiervoor had het Hof verwezen naar een eerder arrest van de Hoge Raad

Het Gerechtshof verwierp de bezwaren tegen controle met een scanauto met in de kern de volgende redenering:

  1. er is helemaal geen sprake van een inbreuk op het privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, nu de controle in de openbare ruimte plaatsvindt;
  2. als er al sprake van een inbreuk op het privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, dan is deze gerechtvaardigd gelet op het bepaalde in de Gemeentewet en het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen.

Oordeel Hoge Raad: argumentatie Hof onjuist, maar geen schending EVRM 

Het arrest van de Hoge Raad is uitgebreid en genuanceerd, maar kan niettemin eenvoudig als volgt worden samengevat: de argumentatie van het Hof is onjuist, maar dat betekent niet dat met het kentekenparkeren het EVRM wordt geschonden. Ik zal hierna de verschillende onderdelen van het arrest kort bespreken.

Hoge Raad: geen recht op betaling contant geld

De Hoge Raad verwerpt allereerst het cassatieberoep tegen het oordeel van het Gerechtshof dat geen recht bestaat op contante betaling. De Hoge Raad doet dit met een beroep op artikel 81 RO (dus zonder nadere motivering). Hoewel de Hoge Raad (dus) geen motivering geeft, kan hieruit wel worden afgeleid dat de Hoge Raad het op dit punt eens is met het Gerechtshof.

Hoge Raad: wel degelijk inmenging in privéleven

De Hoge Raad oordeelt vervolgens in r/o 2.4.3 dat er bij het systeem van kentekenparkeren wel degelijk sprake is van een inmenging in het privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Zowel het verplicht opgeven van een kenteken bij het parkeren als bij de controle achteraf maakt het immers mogelijk gedrag van de betrokkene te analyseren. 

Het oordeel van het Hof dat de betrokkene controle kon verwachten doet hier niet aan af, oordeelt de Hoge Raad in r/o 2.4.4. Dat is voor de vraag of er sprake is van een inmenging geen bepalende factor. 

Hoge Raad: beperkingen kunnen ook uit lagere regelgeving voortvloeien

De vraag is veeleer of de inmenging gerechtvaardigd is. Daarvoor is o.m. vereist dat de inmenging "bij de wet is voorzien" zoals artikel 8 EVRM bepaalt. De Nederlandse Grondwet bepaalt in artikel 10 dat sprake moet zijn van “bij of krachtens de wet te stellen beperkingen”. 

De Hoge Raad oordeelt daarover in r/o 2.5.2 dat de woorden "bij of krachtens" niet betekenen dat beperkingen alleen uit een wet in formele zin mogen voortvloeien (anders gezegd: delegatie is toegestaan). De Hoge Raad oordeelt in r/o 2.5.3 dat ook voor het EVRM niet vereist is dat een inmenging op het grondrecht in een wet in formele zin is vastgelegd.

Bovendien stelt de Hoge Raad in r/o 2.5.2 vast dat nota bene in de Gemeentewet staat dat er parkeerbelasting mag worden geheven en dat in de Wegenverkeerswet staat dat aan overheidsorganen kentekengegevens mogen worden verstrekt voor zover dat noodzakelijk is voor de uitoefening van een publieke taak. Er is dus sprake van wetten in formele zin.

Hoge Raad: verplichte opgave kentekens staat in andere regelgeving

De vraag is vervolgens of er ook daadwerkelijk een (hogere or lagere) wet is die de verplichting tot opgave van het kenteken daadwerkelijk voorschrijft. 

Het Gerechtshof had geoordeeld dat de verplichting voortvloeit uit de Gemeentewet, het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen en de Algemene Wet inzake de Rijksbelastingen.

De Hoge Raad stelt vast dat nergens in die bepalingen een verplichting staat een kenteken op te geven bij het parkeren. Het oordeel van het Gerechtshof is dus onbegrijpelijk.

De Hoge Raad stelt echter eveneens vast dat die verplichting wel is vastgelegd in de Parkeerverordening 2013 van de gemeente Amsterdam. Die regeling was ook al van kracht ten tijde van de naheffingsaanslag. Er was daarmee sprake van een "bij de wet voorziene" inmenging als bedoeld in artikel 8 EVRM. 

Hoge Raad: belastingheffing is legitiem doel

De Hoge Raad overweegt ten slotte dat het heffen van belastingen een legitiem doel is als bedoeld in artikel 8 EVRM. De Hoge Raad overweegt zelfs dat dit "geen twijfel lijdt". 

Hoge Raad: overige cassatieklachten verworpen

De overige cassatieklachten worden verworpen. Uit het arrest is niet af te leiden waar die klachten uit bestonden.

Slotopmerkingen

De Hoge Raad geeft in dit arrest een kort college staatsrecht en grondrechten. 

Allereerst vind ik het aardig om te zien dat de Hoge Raad het begrip privéleven uit artikel 8 EVRM breed interpreteert. Ook het verwerken van persoonsgegevens kan onder dit begrip vallen. Zo komen de zogenaamde informationele privacy en de relationele privacy min of meer samen. Dat is overigens conform rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. 

Verder benadrukt de Hoge Raad dat het EVRM zuiver moet worden toegepast. Het EVRM kent een bepaalde systematiek die bij ieder grondrecht terugkomt: het eerste lid beschrijft het recht, het tweede lid beschrijft de omstandigheden waaronder een inmenging op dat recht is toegestaan. De Hoge Raad benadrukt bij de behandeling van de tweede en derde klacht dat die stappen niet door elkaar mogen lopen. De (nuancerende) omstandigheden dat betrokkene controle mocht verwachten en dat de gegevens slechts beperkt worden bewaard zijn voor de vraag of sprake is van een inmenging op het recht niet relevant. Die omstandigheden lijken meer relevant voor de tweede stap in de redenering, namelijk of de inmenging ook gerechtvaardigd is (zij het dat de Hoge Raad daar geen expliciet oordeel over geeft). 

Het lesje staatsrecht is er in gelegen dat zowel uit onze Grondwet (als het EVRM) voortvloeit een inmenging in het privéleven best mag voortvloeien uit gedelegeerde regelgeving. Niet altijd is een wet in formele zin vereist. 

Het EVRM bepaalt ook dat de inmenging noodzakelijk moet zijn voor een legitiem doel. De Hoge Raad is luid en duidelijk dat de heffing van belastingen een legitiem doel is (overigens ook conform EHRM-rechtspraak). 

Uit het arrest blijkt helaas alleen niet of de wijze waarop de controle nu is ingericht volgens de Hoge Raad ook proportioneel is. Het zou mij niet verbazen als daar de resterende cassatiemiddelen op gericht waren. Die zijn echter door de Hoge Raad verworpen. Weliswaar heeft de Hoge Raad allerlei nuancerende omstandigheden die het Hof eerder had vastgesteld (zoals beperkte bewaarduur, geen bewijs voor misbruik, etc.) in het arrest overgenomen, maar de Hoge Raad komt hier bij de toets of de inmenging ook proportioneel is niet meer op terug. Mogelijk speelt mee dat dit te feitelijk is voor de Hoge Raad. Het kan ook zijn dat de Hoge Raad er weinig heil in zag om de zaak te verwijten louter voor die proportionaliteitstoets, wellicht wel omdat het Hof ook al had vastgesteld dat er geen bewijs voor misbruik was. Dat zullen we echter nooit weten. 

Kort en goed: gemeenten kunnen dus door met kentekenparkeren. Wie hier nu nog met succes bezwaar tegen wil maken zal met stevige argumenten moeten komen dat er sprake is van een disproportionele inmenging in het privéleven.