Het niet-wijzigingsbeding bij kinderalimentatie: soms wel, soms niet toegestaan
Over het niet-wijzigingsbeding bij kinderalimentatie heeft lange tijd discussie bestaan. Velen meenden dat een niet-wijzigingsbeding bij kinderalimentatie niet was toegestaan. Anderen meenden van wel. De Hoge Raad heeft zich hierover uitgelaten en kiest een middenweg: beide kampen krijgen een beetje gelijk.[1]
Wat speelde er?
De rechtbank Oost-Brabant moest een verzoek van een mevrouw om de kinderalimentatie te wijzigen beoordelen. Zij had met haar ex-echtgenoot al vaker afspraken gemaakt over de kinderalimentatie. In 2013 heeft de rechtbank daar een uitspraak over gedaan. Daarna hebben partijen nog aanvullende afspraken gemaakt en die schriftelijk vastgelegd. Zij hebben daarbij ook afgesproken dat het bedrag aan kinderalimentatie niet meer zou kunnen worden gewijzigd. Een dergelijke afspraak heet een niet-wijzigingsbeding.
Toen de vrouw dus toch aan de rechtbank verzocht om het bedrag dat de man aan kinderalimentatie betaalde te wijzigen van € 325 naar € 650, beriep de man zich op het niet-wijzigingsbeding. De rechtbank Oost-Brabant had uitgerekend dat als er geen niet-wijzigingsbeding was geweest en de kinderalimentatie opnieuw vastgesteld zou moeten worden, de man inderdaad iets meer zou moeten gaan betalen, namelijk € 410. De vraag die beantwoord moest worden was dus: is het niet-wijzigingsbeding geldig?
Vanwege de verdeeldheid in de literatuur en jurisprudentie heeft de rechtbank ervoor gekozen prejudiciële vragen[2] te stellen aan de Hoge Raad. Deze vragen zijn samengevat als volgt:
1. Is een niet-wijzigingsbeding naar haar aard bij kinderalimentatie nietig?
2. Zo niet, is het wel nietig als er ten nadele van de onderhoudsgerechtigde (= het kind) wordt afgeweken van de wettelijke maatstaven?
3. Als het beding geldig is én de toets van art. 1:159 lid 3 BW geldt, moet de toets dan net zo streng worden toegepast als bij partneralimentatie?
Een kleine toelichting op artikel 1:159 lid 3 BW is op zijn plaats. Het wetsartikel 1:159 BW gaat over het niet-wijzigingsbeding bij partneralimentatie. In lid 3 staat een regeling die er op neerkomt dat een niet-wijzigingsbeding in uitzonderlijke omstandigheden buiten toepassing kan worden gelaten. Daar geldt een hele strikte maatstaf voor.
Het advies van de advocaat-generaal
De Hoge Raad laat zich altijd adviseren door de advocaat-generaal (hierna: ‘A-G’). Die beoordeelt de zaak en geeft aan hoe de Hoge Raad volgens hem of haar zou moeten oordelen. In deze zaak heeft de A-G in haar advies aangegeven dat zij van mening is dat een niet-wijzigingsbeding gelet op de aard van de onderhoudsverplichting altijd nietig is. Volgens haar zijn afspraken die ouders maken over kinderalimentatie geldig, maar moeten zij altijd getoetst kunnen worden door de rechter. Gaat de Hoge Raad hierin mee?
De antwoorden van de Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt anders dan de A-G. De Hoge Raad beantwoordt de vragen - samengevat - als volgt:
1. Nee, een niet-wijzigingsbeding bij kinderalimentatie is niet altijd nietig.
2. Als het niet-wijzigingsbeding inhoudt dat een toename van de draagkracht van de alimentatieplichtige, of een toename van de behoefte van het kind, niet kan leiden tot een hogere kinderalimentatie, dan is dat niet-wijzigingsbeding nietig.[3] Zulke afspraken zijn namelijk in strijd met de wettelijke eis dat ouders verplicht zijn minimaal naar draagkracht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen.[4] Als het niet-wijzigingsbeding inhoudt dat afname van de draagkracht van de alimentatieplichtige, of afname van de behoefte van het kind, niet kan leiden tot een lagere kinderalimentatie, dan is dat niet-wijzigingsbeding in beginsel geldig.
3. Art. 1:159 BW is geschreven voor partneralimentatie. Analoge toepassing voor niet-wijzigingsbedingen van kinderalimentatie is niet nodig. Als sprake is van een geldig niet-wijzigingsbeding bij kinderalimentatie zijn daarop de algemene verbintenisrechtelijke bepalingen over de redelijkheid en billijkheid van toepassing.[5]
Kortom, volgens de Hoge Raad is een niet-wijzigingsbeding is niet per definitie ongeldig.
En nu?
In de praktijk komt het niet vaak voor dat een niet-wijzigingsbeding wordt opgenomen bij afspraken over kinderalimentatie. Mogelijk dat deze uitspraak ertoe leidt dat dit vaker zal gebeuren. Voor een deel zal dat zijn om te voorkomen dat in de toekomst nog zal worden geprocedeerd over de hoogte van de kinderalimentatie. Het is van belang om te realiseren dat een niet-wijzigingsbeding volgens de Hoge Raad alleen geldig kan zijn als wordt afgesproken dat de alimentatie niet kan worden verlaagd. De Hoge Raad lijkt hiermee te zeggen dat dit altijd in het voordeel is van het kind, en daarom niet in strijd is met de openbare orde.
Als de alimentatieplichtige ook alimentatie moet betalen voor andere kinderen kan dit weer anders liggen: aan hun belangen moet ook worden gedacht.
Als u met uw ex-echtgenoot afspreekt dat hij of zij een bepaald bedrag aan alimentatie betaalt, dat niet verlaagd mag worden, en hij of zij daarna een kind krijgt uit een nieuwe relatie, kan het niet-wijzigingsbeding toch nietig zijn. Zo zeker is de geldigheid van een niet-wijzigingsbeding dus niet, ook niet in die gevallen waarin het beding in eerste instantie geldig is.
[1] Hoge Raad 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1689.
[2] Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van een rechter aan de Hoge Raad over de uitleg van een rechtsregel. Daaraan kan behoefte bestaan als de Hoge Raad over die vraag niet eerder heeft beslist. Het gaat om vragen die zich voordoen in een concrete zaak die bij een rechtbank of hof in behandeling is. De mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen is verbonden aan een aantal voorwaarden: zo moet een antwoord op deze vraag nodig zijn voor het nemen van een beslissing in een zaak en dezelfde vraag moet aan de orde zijn in een groot aantal samenhangende zaken, bijvoorbeeld een massavordering.
[3] Zulks op grond van art. 3:40 lid 1 BW jo. art. 3:59 BW.
[4] Art. 1:404 lid 1 BW.
[5] Artt. 6:248 lid 2 en 6:58 jo. art. 6:216 BW.