beeldmerk-vol-sibbe

Kinderalimentatie en het niet-wijzigingsbeding: de Hoge Raad geeft duidelijkheid!

In de literatuur en rechtspraak heeft lange tijd geen duidelijkheid bestaan over de vraag of het ouders vrijstaat om voor kinderalimentatie een niet-wijzigingsbeding overeen te komen. Tot afgelopen vrijdag. Toen heeft de Hoge Raad over dit vraagstuk duidelijkheid gegeven .

De zaak

De zaak gaat over ouders die in 2013 gewijzigde afspraken met elkaar hebben gemaakt over de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie. De ouders bezegelden die afspraken met een zogenoemd niet-wijzigingsbeding. Een dergelijk beding houdt in dat de kinderalimentatie niet kan worden gewijzigd, ook niet in het geval zich een wijziging van omstandigheden voordoet die zonder zo’n beding zou leiden tot aanpassing van die kinderalimentatie (art. 1:401 BW). In 2018 wenst de vrouw wijziging (lees: verhoging) van de in 2013 overeengekomen kinderalimentatie.  

Het juridische kader

Volgens de rechtbank lag het verzoek van de vrouw voor toewijzing gereed. Dit was slechts anders als de man zich kon beroepen op het tussen partijen overeengekomen niet-wijzigingsbeding. Het antwoord op die vraag bepaalt welke toets moet worden aangelegd bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw. Als het niet-wijzigingsbeding nietig is, dient de toets van art. 1:401 lid 1 BW te worden aangelegd. Indien het niet-wijzigingsbeding niet nietig is, zou – naar analogie – de toets van art. 1:159 lid 3 BW kunnen worden aangelegd. In dat laatste geval is het de rechtbank niet duidelijk of die toets bij kinderalimentatie net zo stringent is als bij partneralimentatie. 

De prejudiciële vragen en de (beknopte) antwoorden van de Hoge Raad daarop

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:

1. Is een niet-wijzigingsbeding met betrekking tot kinderalimentatie gelet op de aard van de onderhoudsverplichting nietig?

2. Indien de vraag onder 1 ontkennend wordt beantwoord: is een niet-wijzigingsbeding met betrekking tot kinderalimentatie wel nietig wanneer ten nadele van de onderhoudsgerechtigde wordt afgeweken van de wettelijke en in de rechtspraktijk ontwikkelde maatstaven van behoefte en draagkracht?

De Hoge Raad antwoordde:

Voor zover een niet-wijzigingsbeding inhoudt of ertoe strekt dat een toename van de draagkracht van een onderhoudsplichtige of van de behoefte van het kind niet kan leiden tot een hogere kinderalimentatie, is dit beding nietig. Die inhoud of strekking is in strijd met de dwingendrechtelijke bepaling dat iedere ouder ten minste verplicht is naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen. 

Voor zover een niet-wijzigingsbeding inhoudt of ertoe strekt dat een afname van de draagkracht van een onderhoudsplichtige of van de behoefte van het kind niet kan leiden tot een lagere kinderalimentatie, is dit beding in beginsel niet in strijd met de regel dat kinderalimentatie ten minste aan de wettelijke maatstaven moet voldoen, en kan aan dit beding rechtsgevolg toekomen. Dat kan anders zijn als de onderhoudsplichtige ouder ook onderhoudsverplichtingen heeft jegens andere kinderen, onder wie kinderen uit andere relaties. In dat geval zou het niet-wijzigingsbeding immers in strijd kunnen komen met de regel dat bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige rekening gehouden moet worden met onderhoudsverplichtingen jegens andere kinderen.

3. Dient in geval het beding geldig is en de toets van art. 1:159 lid 3 BW moet worden aangelegd deze toets net zo stringent te worden toegepast als bij partneralimentatie dan wel minder stringent?

De Hoge Raad is van oordeel dat er geen behoefte bestaat aan analoge toepassing van artikel 1:159 lid 3 BW. Indien aan een niet-wijzigingsbeding rechtsgevolg toekomt en één van partijen wenst dat niet-wijzigingsbeding te doorbreken, dan dient dit vraagstuk volgens de Hoge Raad aan de hand van het algemene verbintenissenrecht te worden beantwoord (ex. art. 6:216 jo. art. 6:248 lid 2 BW jo. art. 6:258 BW). Een beroep hierop ligt bijvoorbeeld in de rede als de draagkracht van de onderhoudsplichtige zodanig is verminderd dat hij niet langer in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien bij het ongewijzigd in stand laten van de vastgestelde kinderalimentatie. Indien een dergelijk beroep slaagt, is de overeenkomst vatbaar voor wijziging op de voet van art. 1:401 lid 1 BW.

Vragen?

Heb je specifieke vragen over jouw situatie of het bovenstaande? Neem dan gerust contact met mij op.

Lees de hele uitspraak: HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1689

Blog geplaatst op: 4 november 2019

Scroll to Top